ECLI:NL:RBDHA:2023:12058
Rechtbank Den Haag
- Vereenvoudigde behandeling
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en niet-ontvankelijkheid beroep wegens prematuur ingediende ingebrekestelling
In deze zaak heeft eiser, geboren op een onbekende datum en van Turkse nationaliteit, op 18 januari 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft eiser op 6 september 2022 geïnformeerd dat hij in de nationale procedure werd opgenomen, na het verstrijken van de overdrachtstermijn aan de Duitse autoriteiten volgens de Dublinverordening. Op 7 december 2022 heeft de Staatssecretaris eiser geïnformeerd over de verlenging van de beslistermijn in verband met het WBV 2022/22. Eiser heeft op 14 juni 2023 de Staatssecretaris in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag en heeft op 30 juni 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. Eiser heeft zijn aanvraag ingediend op 18 januari 2022, maar de beslistermijn is pas aangevangen op 6 september 2022, toen Nederland verantwoordelijk werd voor de behandeling van de aanvraag. De beslistermijn van zes maanden zou aanvankelijk verstrijken op 6 maart 2023, maar is verlengd met negen maanden door de inwerkingtreding van het WBV 2022/22.
De rechtbank concludeert dat de ingebrekestelling van 14 juni 2023 prematuur is ingediend, omdat de verlenging van de beslistermijn rechtsgeldig was. Hierdoor voldoet het beroep niet aan de vereisten voor het indienen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen, zoals bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. De rechtbank verklaart het beroep dan ook kennelijk niet-ontvankelijk en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.