ECLI:NL:RBDHA:2023:12051

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 augustus 2023
Publicatiedatum
14 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.10242
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een aanvullend terugkeerbesluit in het bestuursrecht met betrekking tot een Egyptische vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 augustus 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een aanvullend terugkeerbesluit. Eiser, een Egyptische vreemdeling geboren op 17 november 1973, had eerder een asielaanvraag ingediend die op 13 juni 2019 was afgewezen. Dit besluit werd toen als een terugkeerbesluit beschouwd. Op 30 maart 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een brief gestuurd waarin het eerdere terugkeerbesluit werd aangevuld. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting op 27 juni 2023, terwijl de staatssecretaris zich wel liet vertegenwoordigen.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de brief van 30 maart 2023 een besluit is dat gericht is op rechtsgevolg, omdat het niet alleen Egypte als land van terugkeer noemt, maar ook Turkije. De rechtbank concludeerde dat de motivering voor het noemen van Turkije als land van terugkeer onvoldoende was, aangezien er geen bewijs was dat eiser banden met Turkije had of daar vandaan kwam. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 837,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, in aanwezigheid van griffier mr. F. Aissa, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.10242

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Egyptische nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R. Roelofsen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. M.P. Gaal-de Groot).

Procesverloop

Bij brief van 30 maart 2023 heeft verweerder aan eiser laten weten het terugkeerbesluit aan te vullen dat hem eerder, op 13 juni 2019, was opgelegd.
Eiser heeft tegen deze brief beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2023. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met kennisgeving, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hoe de rechtbank tot dit oordeel is gekomen, legt zij hieronder uit.
2. Eiser is geboren op 17 november 1973 en heeft de Egyptische nationaliteit. Op 13 juni 2019 heeft verweerder een besluit genomen waarbij eisers asielaanvraag van 16 januari 2018 werd afgewezen. Het besluit van 13 juni 2019 is een terugkeerbesluit. Het door eiser ingestelde beroep tegen het besluit van 13 juni 2019 is bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag, ongegrond verklaard [1] .
3. Het beroep van eiser richt zich tegen de brief van verweerder van 30 maart 2023. In die brief is, voorzover relevant, opgenomen:

Terugkeerbesluit
Als aanvullend besluit waarmee het eerder aan de vreemdeling uitgereikte terugkeerbesluit wordt aangevuld met een of meer gegevens die ten tijde van dit eerder genomen besluit nog niet bekend waren of wel bekend waren maar niet in het eerdere besluit zijn genoemd.
(..)
Ik geef u in vervolg op en in aanvulling op het terugkeerbesluit van 13-06-2019 dat hier als herhaald en ingelast moet worden beschouwd, aan dat de terugkeer inspanningen van de Nederlandse overheid zich zullen richten op
  • het door de vreemdeling opgegeven land ten aanzien waarvan concrete aanwijzingen bestaan dat deze er mogelijk uit afkomstig is, namelijk Egypte
  • het land/de landen waar diens toelating mogelijk is gewaarborgd, namelijk Turkije
(…)
Omdat in het originele Terugkeerbesluit het land van terugkeer niet genoemd is hebben we aanvullende vragen gesteld.”
3.1.
De rechtbank dient in het kader van haar bevoegdheid om over de brief van 30 maart 2023 te oordelen allereerst vast te stellen of die brief een besluit is gericht op rechtsgevolg, als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Uit het eerdere terugkeerbesluit van 13 juni 2019 blijkt niet duidelijk naar welk land eiser zou moeten terugkeren, hoewel uit de motivering van dat besluit ondubbelzinnig blijkt dat eiser afkomstig is uit Egypte en dat verweerder ook verwachtte dat hij naar Egypte zou terugkeren. Daarom heeft verweerder het besluit van 13 juni 2019 willen aanvullen. De rechtbank kan verweerder wel volgen als hij betoogt dat uit het besluit van 13 juni 2019 – hoewel Egypte daarin niet met zoveel woorden wordt genoemd – kan worden afgeleid dat beoogd was eiser naar dat land te laten terugkeren. Eiser had immers een paspoort uit dat land overgelegd en zelf verklaard dat hij daar vandaan kwam, en dat had verweerder geloofwaardig geacht. In zoverre heeft de brief van 30 maart 2023 geen aanvullende rechtsgevolgen. Verweerder gaat er echter aan voorbij dat die brief niet alleen Egypte, maar ook Turkije als beoogd land van terugkeer vermeldt. Omdat uit het besluit van 13 juni 2019 – klaarblijkelijk ook volgens verweerder – niet kan worden afgeleid dat naast Egypte ook Turkije als land van terugkeer in beeld was, is de brief van 30 maart 2023 op dit punt een aanvulling op het terugkeerbesluit van 13 juni 2019 en daarmee in zoverre gericht op nieuwe rechtsgevolgen, zodat de rechtbank, anders dan verweerder betoogt, bevoegd is om van dat besluit kennis te nemen en het aanvullend terugkeerbesluit dan ook inhoudelijk zal beoordelen.
3.2.
Uit de jurisprudentie van de Afdeling volgt dat in een terugkeerbesluit één of meerdere landen genoemd mogen worden indien blijkt dat een vreemdeling met (verschillende) derde landen banden heeft [2] . Eiser voert, naar het oordeel van de rechtbank, terecht aan dat voorzover in het aanvullend terugkeerbesluit vermeld is dat Turkije het land is waarnaar hij moet terugkeren, sprake is van een onvoldoende motivering. Immers, niet gebleken is dat eiser zelf heeft aangegeven dat hij afkomstig is uit Turkije en/of aldaar verbleven heeft. Ook is niet gebleken van concrete aanknopingspunten waarbij verweerder kan aansluiten bij het noemen van Turkije als land van terugkeer. Daar komt bij dat verweerder ervan uit is gegaan dat eiser de Egyptische nationaliteit heeft. Dat is ook geloofwaardig geacht. Desgevraagd kon verweerder ter zitting ook geen antwoord geven op de vraag waarom Turkije in het aanvullend terugkeerbesluit is vermeld en of eiser banden heeft met Turkije. Eiser stelt terecht dat dus sprake is van een motiveringsgebrek.

Conclusie en gevolgen

4. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. Het bestreden besluit dient dan ook te worden vernietigd. Wat eiser verder nog heeft aangevoerd hoeft daarom niet te worden besproken. Verweerder zal binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit moeten nemen op het beroep van eiser omtrent het aanvullende terugkeerbesluit.
5. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet die vergoeding betalen. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,00 en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het bestreden besluit;
-draagt verweerder op om binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak
met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 837,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van
mr.F. Aissa, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

2.Zie uitspraak van de Afdeling van 2 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1155, r.o. 7.1. en uitspraak van 29 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2506, r.o. 2.1.