ECLI:NL:RBDHA:2023:12017

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 augustus 2023
Publicatiedatum
11 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.19528
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buiten behandeling stellen van asielaanvraag, terugkeerbesluit en inreisverbod in bestuursrechtelijke procedure

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, een Ethiopiër, tegen het buiten behandeling stellen van zijn asielaanvraag en het opleggen van een terugkeerbesluit en een inreisverbod. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 29 juni 2023 de aanvraag buiten behandeling gesteld, eiser opgedragen Nederland onmiddellijk te verlaten en een inreisverbod van twee jaar opgelegd. Eiser had op 5 oktober 2022 asiel aangevraagd, maar is op 5 april 2023 met onbekende bestemming vertrokken uit Nederland. De rechtbank heeft op 26 juli 2023 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigden van zowel eiser als de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de aanvraag van eiser niet als ingetrokken kan worden beschouwd, omdat er geen uitdrukkelijke intrekking heeft plaatsgevonden. Eiser heeft weliswaar aangegeven dat hij is teruggekeerd naar Ethiopië, maar er zijn geen bewijsstukken overgelegd die deze claim ondersteunen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de aanvraag buiten behandeling is gesteld en dat het terugkeerbesluit en het inreisverbod rechtmatig zijn opgelegd. Eiser heeft onvoldoende argumenten aangedragen om aan te tonen dat het inreisverbod onevenredige gevolgen voor hem heeft.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van de staatssecretaris. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.19528

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J.J. de Vries),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. M. Weerman).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het buiten behandeling stellen van zijn asielaanvraag en het opleggen van een terugkeerbesluit en een inreisverbod.
1.1.
De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 29 juni 2023 de aanvraag op grond van artikel 30c eerste lid aanhef en onder c van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) buiten behandeling gesteld, eiser opgedragen Nederland onmiddellijk te verlaten en een inreisverbod van twee jaar opgelegd.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 26 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser is van Ethiopische nationaliteit. Hij is op 5 oktober 2022 Nederland ingereisd en heeft op 18 oktober 2022 een asielaanvraag ingediend.
2.1.
Op 22 oktober 2022 heeft het aanmeldgehoor plaatsgevonden. Eiser is uitgenodigd voor het nader gehoor op 8 juni 2023, maar is hiervoor zonder mededeling niet verschenen. Op diezelfde dag is een verslag ‘Niet verschijnen voor gehoor’ aan eiser gezonden.
2.2.
Op 14 juni 2023 is een voornemen aan eiser gezonden. In reactie op het voornemen heeft eiser, met de zienswijze van 26 juni 2023, laten weten dat hij is teruggekeerd naar Ethiopië. De aanvraag dient volgens eiser als ingetrokken te worden beschouwd.
2.3.
Bij besluit van 29 juni 2023 heeft de staatssecretaris de aanvraag buiten behandeling gesteld omdat eiser met onbekende bestemming is vertrokken. Daarbij is eiser opgedragen Nederland onmiddellijk te verlaten en is een inreisverbod voor twee jaar opgelegd.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de buiten behandeling stelling, het terugkeerbesluit en het inreisverbod. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Intrekking
5. Eiser meent dat zijn aanvraag ten onrechte buiten behandeling is gesteld. Hij geeft aan dat hij op 5 april 2023 is teruggekeerd naar Ethiopië. Dit heeft hij kenbaar gemaakt bij het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) en de Immigratie- en Neutralisatiedienst (IND). Op 11 mei 2023 heeft hij zijn gemachtigde een e-mail gestuurd waarin hij vermeld heeft dat hij is teruggekeerd. In de zienswijze heeft eiser aangegeven dat de aanvraag als ingetrokken kan worden beschouwd omdat hij is vertrokken. Om die reden hoefde er niet op de aanvraag besloten te worden. De aanvraag is dan ook ten onrechte buiten behandeling gesteld.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1.
Volgens rechtspraak dient er bij een intrekking van een aanvraag sprake te zijn van een uitdrukkelijke intrekking. [1] Dit houdt in dat deze schriftelijk of mondeling door eiser persoonlijk of door zijn rechtshulpverlener of andere raadsman wordt gedaan. [2] Indien de aanvraag bij vertrek wordt ingetrokken, wordt hier, op grond van artikel 3.47 van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (Vv), een notitie van gemaakt in het dossier. Deze notitie is niet aanwezig. Niet gesteld of gebleken is dat eiser bij zijn vertrek uit het COA de aanvraag heeft ingetrokken.
6.2.
De vraag die voorligt is of de aanvraag door de zienswijze is ingetrokken. In de reactie van eiser op het voornemen geeft eiser aan dat het asielverzoek feitelijk als ingetrokken kan worden beschouwd omdat hij is vertrokken naar Ethiopië. Eiser koppelt de intrekking van zijn aanvraag aan zijn vertrek naar Ethiopië. Er zijn geen stukken overgelegd waaruit volgt dat eiser inderdaad is teruggekeerd naar Ethiopië. De rechtbank is met de staatssecretaris van oordeel dat een e-mail van eiser waarin hij zegt in Ethiopië te zijn onvoldoende is, nu niet is te achterhalen vanwaar de e-mail is verzonden. Nu er, na het gestelde vertrek van eiser, nog verschillende keren met eiser is gecommuniceerd, eiser naar aanleiding van dit contact zijn aanvraag niet heeft ingetrokken en eiser niet heeft aangetoond dat hij naar Ethiopië is vertrokken is de rechtbank van oordeel dat de mededeling in de zienswijze niet kan worden opgevat als een uitdrukkelijke intrekking. De rechtbank is dan ook van oordeel dat, op grond van artikel 30c eerste lid aanhef en onder c van de Vw, de staatssecretaris de aanvraag terecht buiten behandeling heeft gelaten.
Terugkeerbesluit en inreisverbod
7. Het opleggen van een terugkeerbesluit en een inreisverbod is volgens eiser niet terecht. Eiser is immers al zelfstandig teruggekeerd. Het inreisverbod heeft daarbij buitenproportionele gevolgen. Eiser wordt opgenomen in het Schengen Informatie Systeem (SIS) waardoor alle Schengenlanden kunnen zien dat er een inreisverbod van kracht is. Het inreisverbod geldt ook in die landen, wat een ongekend groot gebied is. Bovendien is aan het inreisverbod een strafbaarstelling verbonden op grond van artikel 108 Vw. Dit is een vergaande beperking van het recht om vrij te reizen op grond van artikel 13 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens.
7.1.
De staatssecretaris stelt dat uit informatie van het COA blijkt dat eiser op 5 april 2023 met onbekende bestemming is vertrokken. Bij navraag bij de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) en bij de Internationale Organisatie Migratie (IOM) is niet gebleken dat eiser met behulp van één van deze organisaties is vertrokken. Een enkele e-mail waarin eiser aangeeft te zijn vertrokken is onvoldoende omdat een e-mail overal kan worden verzonden. De staatssecretaris meent dat er terecht een terugkeerbesluit is genomen en een inreisverbod is opgelegd.
8. De rechtbank overweegt als volgt.
8.1.
Niet in geschil is dat eiser op 5 april 2023 het COA heeft verlaten. Hij heeft geen adres doorgegeven en was op dat moment ook voor zijn gemachtigde niet bereikbaar. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de aanvraag niet ingetrokken en is de aanvraag terecht buiten behandeling heeft gelaten.
8.2.
Op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder a van de Vw kan, wanneer er sprake is van risico op onttrekken van toezicht, bepaald worden dat de vreemdeling Nederland onmiddellijk dient te verlaten. Op grond van artikel 6.1 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) is er sprake van een risico op onttrekking van toezicht indien is voldaan aan in ieder geval twee van de gronden als bedoeld in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vb. In dit geval heeft eiser aan meerdere van die gronden voldaan. Om die reden is er een risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De staatssecretaris heeft dan ook niet ten onrechte bepaald dat eiser onmiddellijk het land diende te verlaten. In een dergelijk geval legt de staatssecretaris, op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw de vreemdeling ook een inreisverbod op. Op grond van het achtste lid van genoemd artikel kan hier enkel om humanitaire of andere redenen vanaf worden gezien. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser onvoldoende aangevoerd waarom afgeweken zou kunnen worden van het opleggen van een inreisverbod. Dat het inreisverbod voor een groot gebied geldt en er een strafbaarstelling aan verbonden is, is onvoldoende. Dit geldt immers voor iedereen die een inreisverbod opgelegd krijgt. Eiser heeft niets, of in ieder geval onvoldoende, aangevoerd waarom dit voor hem onevenredige gevolgen heeft. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de staatssecretaris het terugkeerbesluit terecht heeft genomen en er eveneens terecht een inreisverbod is opgelegd.

Conclusie en gevolgen

9. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht niet als ingetrokken beschouwd en buiten behandeling gesteld, een terugkeerbesluit genomen en een inreisverbod opgelegd. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
10. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van N. Walstra, griffier en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 15 januari 2021, ECLI:NL:RBLIM:2021:362.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4319 en de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Gravenhage, van 15 januari 2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:290.