ECLI:NL:RBDHA:2023:12009

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 augustus 2023
Publicatiedatum
11 augustus 2023
Zaaknummer
C/09/649800 / KG ZA 23-541
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot rectificatie en verbod op negatieve uitlatingen in het kader van het project Watergeuskade te Leiden

In deze zaak heeft Groep Caenen Capital Fund NL VI B.V. (GCCF) een kort geding aangespannen tegen twee gedaagden in verband met uitlatingen die zij hebben gedaan over het project Watergeuskade in Leiden. GCCF stelt dat deze uitlatingen in strijd zijn met een eerder gesloten vaststellingsovereenkomst en vordert rectificatie en een verbod op verdere negatieve uitlatingen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de uitlatingen van de gedaagden inderdaad in strijd zijn met de vaststellingsovereenkomst en onrechtmatig zijn jegens GCCF. De rechter heeft de vorderingen van GCCF toegewezen, maar op een andere manier dan gevorderd, om duidelijkheid te scheppen over de inhoud van de rectificatieverklaring. De gedaagden zijn veroordeeld tot het doen van rectificaties aan de gemeenteraad en het college van B&W van de gemeente Leiden, met dwangsommen voor het geval zij hieraan niet voldoen. De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat de gedaagden in de proceskosten worden veroordeeld.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/649800 / KG ZA 23-541
Vonnis in kort geding van 11 augustus 2023
in de zaak van
Groep Caenen Capital Fund NL VI B.V.te Den Haag,
eiseres,
advocaat mr. T.M. van Dijk en mr. J.R. Beelen te Den Haag,
tegen:

1.[gedaagde 1] te [woonplaats] ,

2. [gedaagde 2]te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. T.A. Vermeulen te Rotterdam.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘GCCF’, ‘ [gedaagde 1] ’ en ‘ [gedaagde 2] ’. ‘ [gedaagde 1] ’ en ‘ [gedaagde 2] ’ worden gezamenlijk ook aangeduid als ‘ [gedaagden] ’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, met producties 1 t/m 7;
- de door gedaagden overgelegde producties 1 t/m 14;
- de op 27 juli 2023 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
In verband met een mogelijke minnelijke regeling tussen partijen is de zaak na de zitting (kort) aangehouden. Partijen hebben op 28 juli 2023 medegedeeld dat zij geen schikking hebben bereikt en hebben de voorzieningenrechter verzocht om vonnis te wijzen. Naar aanleiding daarvan is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
GCCF is een projectontwikkelaar.
2.2.
In Leiden wordt door (onder meer) SvE Group B.V. (hierna: SvE) in samenwerking met GCCF het project Watergeuskade gerealiseerd, dat het plan inhoudt om woningen en bedrijfsruimten op een aantal percelen aan de Zoeterwoudseweg te realiseren (hierna ook: het project).
2.3.
[gedaagde 1] bezat in privé een perceel in het projectgebied, te weten perceel [perceel letter] [perceel nummer 1] . Dat perceel heeft [gedaagde 1] medio 2020 aan SvE verkocht voor een bedrag van € 4,3 miljoen.
2.4.
[gedaagden] zijn eigenaar van de woonark aan de [adres] te [plaats] .
2.5.
[naam 1] Onroerend Goed B.V. (hierna: OOG) bezat eveneens een perceel in het projectgebied, perceel [perceel letter] [perceel nummer 2] . De aandelen in OOG werden voor 50% gehouden door Dadota Investeringsmaatschappij B.V. (hierna: Dadota) en [naam 2] (hierna: [naam 2] ). [gedaagde 1] en [voornaam gedaagde 1] Beheer B.V. (hierna: [voornaam gedaagde 1] Beheer) hielden gezamenlijk de overige 50% van de aandelen in OOG. [voornaam gedaagde 1] Beheer is bestuurder van OOG. Bestuurder van [voornaam gedaagde 1] Beheer is [gedaagde 2] .
2.6.
Tussen OOG en diverse stakeholders in het project was een geschil ontstaan, wat leidde tot (juridische) conflicten waarbij ook [gedaagde 1] en [voornaam gedaagde 1] Beheer betrokken waren.
2.7.
In december 2020 is GCCF, als samenwerkingspartner van SvE, betrokken geraakt bij het project. GCCF is in overleg getreden met alle stakeholders om tot een totaaloplossing te komen.
2.8.
Als resultaat van dat overleg zijn diverse (vaststellings)overeenkomsten gesloten, waaronder op 30 maart 2021 tussen (onder meer) Dadota, [naam 2] , [naam 3] (hierna: [naam 3] ), OOG, [gedaagde 1] , [voornaam gedaagde 1] Beheer, [gedaagde 2] , SvE en GCCF (hierna: de vaststellingsovereenkomst). Dadota werd vertegenwoordigd door [naam 3] . In de vaststellingsovereenkomst is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“(…)
OVERWEGENDE DAT:
(…)
(E) Partijen als gevolg van diverse feiten en omstandigheden die verband houden met de beoogde ontwikkeling in conflictsituaties zijn belang die hebben geleid tot diverse geschillen en ook gelegde (conservatoire) beslagen;
(…)
(G) GCCF met alle betrokkenen in gesprek is gegaan, met als doel het bereiken van een totaaloplossing zodat procedures, vorderingen en aanspraken worden ingetrokken en afgewikkeld;
(H) Partijen inmiddels afzonderlijk en ook – waar vereist – gezamenlijk tot voornoemde totaaloplossing zijn gekomen en deze in afzonderlijke overeenkomsten zijn uitgewerkt;
(I) Partijen met ondertekening van de individuele overeenkomsten wensen overeen te komen dat – na uitvoering daarvan en op voorwaarde dat alle individuele overeenkomsten zijn getekend – zij over en weer finaal zijn gekweten en dat geen der Partijen nog enige aanspraak zal hebben uit hoofde van een (vermeende vordering);
(…)
VERKLAREN TE ZIJN OVEREENGEKOMEN ALS VOLGT:
(…)
Artikel 2 Communicatie
2.1
Partijen verplichten zich te onthouden van negatieve communicatie over en weer. Voorts zullen zij geheimhouding betrachten naar derden – uitgezonderd hun adviseurs – over de inhoud van deze Overeenkomst en de processen die tot de totaaloplossing en de individuele overeenkomsten hebben geleid.
(…)”
2.9.
OOG heeft haar perceel uiteindelijk voor € 4,15 miljoen verkocht aan GCCF.
2.10.
De aandelen van Dadota ( [naam 3] ) en [naam 2] zijn voor een bedrag van € 3 miljoen overgenomen door OOG.
2.11.
Op 16 maart 2023 heeft [gedaagde 1] (in haar hoedanigheid van eigenaar van de woonark en als verkoper van het perceel [perceel letter] [perceel nummer 1] ) bij het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Leiden (hierna: het college van B&W) twee zienswijzen ingediend met betrekking tot het ontwerpbestemmingsplan van het project:
“Hierbij onderteken ik en vraag ik aandacht voor de volgende (hoofd) onderwerpen als zienswijze die mij of ons als belanghebbenden aangaan en noodzakelijke aandacht vragen met het volgende;
1) De verwerving van de kavels {grondpercelen) die deel uitmaken van het plangebied zijn niet uitgevoerd, niet (volledig) betaald of onrechtmatig verkregen onder protest met in achtneming en gebruik van artikel 3:40 BW en 3:44 BW door verkoper(s),
2) De betaalstromen wijzen op een onrechtmatig verkregen voordeel van miljoenen euro’s voor niet eigenaren van de percelen of kavels en zijn onder afdreiging, afpersing en bedreiging tot stand gekomen,
3) De koper(s) hebben ontbonden een (deel) woonark aankoop zonder aanleiding of vooraankondiging,
4) De woonark eigenaren zijn misleid en niet meegenomen in de planontwikkeling,
5) De woonark eigenaren willen hun ligplaatsen behouden met de daarbij behorende vigerende rechten,
6) De woonark eigenaren willen hun buitenruimte behouden over een strook van minimaal 4 meter breed grond in de lengte langs hun ligplaats,
7) De woonark eigenaren willen hun aansluitingen op de algemene nutsvoorzieningen behouden,
8) De woonark eigenaren willen hun mogelijkheden van (door) verkoop van hun woonark aan een koper behouden met daarbij de mogelijkheid dat de koper(s) de ligplaatsvergunning zonder beperkingen kan overnemen en wordt toegestemd door de Gemeente Leiden,”
en
“Hierbij onderteken ik en vraag ik aandacht voor de volgende (hoofd) onderwerpen als zienswijze die mij of ons a Is belanghebbenden aangaan en noodzakelijke aandacht vragen met het volgende;
1) De verwerving van de kavels (grondpercelen) die deel uitmaken van het plangebied zijn niet uitgevoerd, niet (volledig) betaald of onrechtmatig verkregen onder protest met in achtneming en gebruik van artikel 3:40 BW en 3:44 BW door verkoper(s),
2) De betaalstromen wijzen op een onrechtmatig verkregen voordeel van miljoenen euro’s voor niet eigenaren van de percelen of kavels en zijn onder afdreiging, afpersing en bedreiging tot stand gekomen,
3) De koper(s) hebben ontbonden een (deel) aankoop zonder aanleiding of vooraankondiging,
4) De Gemeente Leiden is door onzorgvuldig handelen en misleiding medeplichtig geworden aan vernoemde onrechtmatig verkregen (grond)opbrengsten vanaf juni 2018,
5) De onder 1 tm 3 vernoemde verwijten aan koper(s) en Gemeente Leiden is ondermijning van de hoogste orde,
6) Met in achtneming van vernoemde feiten en zonder oplossing kunnen de Gemeente Leiden en de koper(s) geen bindende afspraken aangaan met elkaar voor een nieuw ontwerp bestemmingsplan of anterieure overeenkomst of overeenkomst van dien aard,
7) Tot boven vernoemde feitenrelaas zorgvuldig zijn onderzocht en zijn besproken tussen alle relevante partijen en er een transparante en legale verwerving van de percelen is gedaan kan dit plan geen verdere aandacht genieten of ontvangen van de gemeente Leiden,”
2.12.
[gedaagde 1] heeft op 24 maart 2023 een brief gestuurd aan GCCF met de volgende inhoud:
“(…) Ik heb u laten weten de gang van zaken omtrent de verkoop van mijn eigendommen niet te accepteren en dat deze tot stand zijn gekomen door afdreiging en chantage.
Wat uiteindelijk heeft [geleid] om uittredende aandeelhouders in staat te stellen om euro 3.000.000,- als totaalbedrag te kunnen ontvangen op hun aandelen verkoop in [naam 1] Onroerendgoed B.V.
Dit bedrag kent geen enkele rechtvaardigheid of zorgvuldige onderbouwing door professionele partijen of taxaties.
Mijn persoonlijke nadeel en schade hierin wordt euro 600.000,-- excl. renten en kosten gerekend vanaf 30 maart 2021 omdat “mijn geld” is gebruikt als uitbetaling van een onrechtmatig verkregen voordeel van een uittredende aandeelhouder onder afdreiging.
Ik heb tot en met 30 december 2022 gewacht om tot een correcte (financiële) afwikkeling te komen inclusief het onderwerp woonark en de aandelenverkoop met het onrechtmatig verkregen voordeel. Daarna heeft OOG geprobeerd om met u in contact te komen. (…) Tot vandaag 24 maart is daar niets van terecht gekomen en u heeft geen sluitende oplossing of alternatief aangeboden aan mij of aan OOG.
Daarom neem ik op dit moment het standpunt in zoals beschreven in mijn zienswijze met het kenmerk van de Gemeente Leiden Z/23/3490168 en zal ik deze op [korte] termijn toelichten aan de Gemeente Leiden, haar bestuur en de Gemeenteraad over de gang van zaken.”
2.13.
Bij brief van 5 april 2023 heeft GCCF gereageerd op de brief van [gedaagde 1] en heeft haar – kort gezegd – gesommeerd om de bij de gemeente Leiden ingediende zienswijze(n) in te trekken en zich te (blijven) onthouden van het doen van negatieve uitlatingen over het project en per direct te stoppen met het benaderen van betrokken partijen, waaronder de gemeente. [gedaagde 1] heeft hier geen gehoor aan gegeven.
2.14.
Ten behoeve van de commissievergadering stedelijke ontwikkeling van de gemeenteraad van de gemeente Leiden hebben [gedaagden] een (nagenoeg) gelijkluidende inspraakbijdrage ingezonden, die als volgt luidt:
“(…) Mij is opgedragen door de advocaat van de koper(s) de ingediende zienswijzen in te trekken en verder geen toelichting of commentaar te geven op dit project.
Ook is mij door de behandeld projectmanager van de Gemeente Leiden als advies gegeven dat ik moest oppassen en dat de Gemeenteraad niets zal doen met mijn inspraak en visie.
Deze intimiderende en bedreigende manier van doen is mij al sinds 2020 bekend en gemeld bij de Gemeente Leiden.
Publiekrechtelijk heeft u de verantwoording om uw bestuur en ambtelijke uitvoering te controleren in dit project.
Ik vraag u dit te doen. (…)”
2.15.
Op 1 juni 2023 heeft de commissievergadering plaatsgevonden. [gedaagde 1] heeft geen toelichting gegeven op haar inspraakbijdrage. [gedaagde 2] heeft nog wel het woord genomen:
“(…)
Ik sluit aan op mevrouw [gedaagde 1] . Ik mag officieel ook niets zeggen maar ik laat mij niet intimideren, niet bedreigen, dus ik zit hier gewoon en ik kijk ook de verantwoordelijk bestuurder aan van deze gemeente die met deze mensen te maken heeft.
(…)
de enige boodschap die ik vanavond mag en durf te geven: gaat het hier nou om vastgoed of gaat het om valsgoed. Want wij hebben de indruk dat er valsspel wordt gespeeld en (…) wij kunnen dit dus niet binnen de gemeente verder kenbaar maken want ook de gemeente is vanaf 2020, net zoals de ervaringen van mijn voorgangers, niet-ontvankelijk voor enige openstaan van ons verhaal. (…) men wimpelt het af, men vindt de belangen van de vorige ontwikkelaar en de huidige ontwikkelaar groter dan de belangen die spelen.
(…)
U moet het zo zien dat er een verzameling, vastgoedverzameling aan panden is, houdt, aankoopt, inkoopt, doorverkoopt. Uhm, dat is in vastgoed niet vreemd. Uhm, en de aanwijzing die ik dan geef, zoals ook de pers ons benaderd heeft voor follow the money, volg de betaalstromen. En als de gemeente ontvankelijk was geweest voor ons verhaal en ons had willen steunen dan had het niet zo ver hoeven te komen en dan hadden wij kunnen aangeven dat er ten aanzien van die betaalstromen wat ons betreft niet klopt. (…)”

3.Het geschil

3.1.
GCCF vordert om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde 1] te bevelen om binnen 72 uur na dit vonnis een brief aan de gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden te sturen waarin;
de zienswijzen van 16 maart 2023 in het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan Watergeuskade onvoorwaardelijk worden ingetrokken en
de onder a bedoelde zienswijze ten aanzien van (1) het project Watergeuskade, (2) de totstandkoming en (3) de uitvoering van de vaststellingsovereenkomst, (4) de vermeende ondermijning en (5) vermeende onrechtmatige betaalstromen worden gerectificeerd;
in deze rectificatie wordt opgenomen dat [gedaagde 1] (onvoorwaardelijk) terugneemt dat de vaststellingsovereenkomst (…) met [gedaagde 1] (en de haar gelieerde vennootschappen en personen) onder bedrog, afpersing, bedreiging of misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen;
in de rectificatie wordt opgenomen dat [gedaagde 1] (onvoorwaardelijk) terugneemt dat sprake zou zijn (geweest) van enige vorm van ondermijning bij de verkrijging van de grondposities door GCCF;
in de rectificatie wordt opgenomen dat [gedaagde 1] (onvoorwaardelijk) terugneemt dat sprake zou zijn (geweest) van onrechtmatige betaalstromen;
een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25.000 per dag, of gedeelte hiervan, dat zij niet aan dit bevel voldoet.
II. [gedaagde 2] te bevelen om binnen 72 uur na dit vonnis een brief aan de gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden te sturen waarin;
de inspraakbijdrage van 1 juni 2023 in het kader van de behandeling van het bestemmingsplan Watergeuskade in de gemeenteraad van de gemeente Leiden ten aanzien van (1) het project Watergeuskade, (2) de totstandkoming en (3) de uitvoering van de vaststellingsovereenkomst, (4) de vermeende bedreiging, intimidatie en ondermijning en (5) vermeende onrechtmatige betaalstromen wordt gerectificeerd;
in deze rectificatie wordt opgenomen dat [gedaagde 2] (onvoorwaardelijk) terugneemt dat de vaststellingsovereenkomst (…) met [gedaagde 2] (en de hem gelieerde vennootschappen en personen) onder intimidatie, bedrog, afpersing, bedreiging of misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen;
in de rectificatie wordt opgenomen dat [gedaagde 2] (onvoorwaardelijk) terugneemt dat sprake zou zijn (geweest) van enige vorm van ondermijning bij de verkrijging van de grondposities door GCCF;
in de rectificatie wordt opgenomen dat [gedaagde 2] (onvoorwaardelijk) terugneemt dat sprake zou zijn (geweest) van onrechtmatige betaalstromen en zijn uitlatingen hieromtrent ongefundeerd waren.
een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25.000 per dag, of gedeelte hiervan, dat hij niet aan dit bevel voldoet.
III. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te bevelen een afschrift van deze brieven aan GCCF te verstrekken binnen 48 uur nadat de brieven zijn verzonden;
IV. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te bevelen deze brieven per aangetekende post via PostNL te versturen waarbij binnen 48 uur nadat deze brieven zijn verzonden, een bewijs van verzending wordt overgelegd;
V. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te bevelen een afschrift van de brieven van de gemeente Leiden waarin de ontvangst van de hiervoor bedoelde brieven is bevestigd, binnen 48 uur aan GCCF te verstrekken;
een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000 per dag, of gedeelte hiervan, dat zij niet aan deze bevelen voldoen;
VI. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te verbieden zich jegens derden uit te laten over GCCF in het kader van het project Watergeuskade, over de met hen gesloten vaststellingsovereenkomst en handelingen respectievelijk overeenkomsten voortvloeiende uit respectievelijk direct verband houdende met deze vaststellingsovereenkomst, telkens in het kader van het project Watergeuskade, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25.000 per keer dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet aan dit bevel voldoen, steeds onder overlegging van bewijs door GCCF.
VII. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Daartoe stelt GCCF – kort samengevat – het volgende. [gedaagden] laten zich negatief uit over GCCF in het kader van het project Watergeuskade en zij betrachten geen geheimhouding met betrekking tot (de totstandkoming van) de vaststellingsovereenkomst. Dat is in strijd met artikel 2.1. van de vaststellingsovereenkomst. De uitlatingen van [gedaagden] tasten het project en de goede naam van GCCF ernstig aan. GCCF heeft een spoedeisend belang bij rectificatie van de uitlatingen van [gedaagden] en een verbod op het doen van dergelijke uitlatingen in de toekomst.
3.3.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
De kern van het geschil ziet op de vraag of [gedaagden] in strijd met de vaststellingsovereenkomst handelen en gehouden zijn tot een rectificatie.
4.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat partijen in artikel 2.1. van de vaststellingsovereenkomst zijn overeengekomen dat zij zich over en weer zullen onthouden van negatieve communicatie. Ook staat in datzelfde artikel dat partijen geheimhouding betrachten naar derden over de vaststellingsovereenkomst en de processen die tot de totaaloplossing en de individuele overeenkomsten hebben geleid.
4.3.
GCCF stelt dat [gedaagden] in strijd met dit artikel hebben gehandeld. [gedaagden] betwisten dat. Zij menen dat artikel 2.1. inhoudt dat partijen zich
tegenover elkaarniet negatief mogen uitlaten. De voorzieningenrechter volgt deze lezing niet. Bij de uitleg van artikel 2.1. van de vaststellingsovereenkomst komt het niet alleen aan op een zuiver taalkundige uitleg van die bepaling. Die uitleg is mede afhankelijk van de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan (de bepalingen in) de overeenkomst mochten toekennen en wat zij daarover redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, waarbij van belang kan zijn tot welke maatschappelijk kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht (Haviltex-norm, HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158). Niet in geschil is dat de vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen naar aanleiding van diverse geschillen en (oneindige) juridische procedures tussen de verschillende stakeholders in het project. De totaaloplossing die uiteindelijk met tussenkomst van GCCF is gerealiseerd, beoogde een einde te maken aan de onenigheid in het project, die de realisatie van het project in gevaar bracht. Tegen deze achtergrond mag GCCF redelijkerwijs verwachten dat [gedaagden] zich niet negatief over GCCF uitlaten, ook niet tegenover derden. Dit kan immers weer aanleiding zijn voor nieuwe geschillen, die juist voorkomen moeten worden.
4.4.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is evident dat de zienswijzen van [gedaagde 1] en de (schriftelijke) inspraakbijdrage van [gedaagden] negatieve uitlatingen bevatten die (mede) betrekking hebben op GCCF. In de zienswijzen staat onder meer dat de verwerving van de grondpercelen die deel uitmaken van het plangebied onrechtmatig zijn verkregen onder protest en met toepassing van artikel 3:44 BW, welk artikel ziet op bedreiging, bedrog of misbruik van omstandigheden. De grondpercelen zijn in dit geval (deels) verkregen door GCCF. De stelling van [gedaagden] dat hun uitlatingen op geen enkele manier tot GCCF te herleiden zijn, is dan ook onjuist. Dat GCCF niet met naam en toenaam wordt genoemd, doet hier niet aan af. In de zienswijzen staat voorts dat sprake is van onrechtmatige betaalstromen, wat ook door [gedaagde 2] wordt geïnsinueerd in zijn toelichting tijdens de commissievergadering. Ondanks dat GCCF ook hier niet wordt genoemd en niet wordt verduidelijkt welke partij zogenoemde onrechtmatige betaalstromen zou hebben geïnitieerd dan wel aan welke partij die betaalstromen kunnen worden toegerekend, kan het enkele feit dat deze uitlatingen in het kader van het project Watergeuskade zijn gemaakt, al reden zijn (voor derden) om aan te nemen dat deze betrekking hebben op GCCF. De gemeente Leiden weet immers welke positie GCCF in het project heeft. De uitlatingen van [gedaagden] zien daarnaast ook op de vaststellingsovereenkomst en de voorfase daarvan, terwijl [gedaagden] op grond van de vaststellingsovereenkomst verplicht zijn tot geheimhouding. Op grond van het voorgaande staat vast dat [gedaagden] in strijd hebben gehandeld met artikel 2.1. van de vaststellingsovereenkomst.
4.5.
[gedaagden] hebben ter zitting als reden voor hun uitlatingen aangevoerd dat OOG bij de inkoop van de aandelen van Dadota en [naam 2] ernstig is benadeeld, omdat zij drie keer de werkelijke waarde (te weten € 3 miljoen) heeft betaald voor de aandelen. Dit heeft volgens [gedaagden] plaatsgevonden als gevolg van bedreiging en chantage door [naam 3] . De winst van het project is daarmee in het geheel naar [naam 3] en [naam 2] gegaan, aldus [gedaagden] In de visie van [gedaagden] was GCCF hiervan op de hoogte en heeft GCCF de uitkoop van Dadota en [naam 2] door OOG zelfs als voorwaarde gesteld voor de (totaal)deal.
4.6.
Nog daargelaten dat GCCF (onder meer) betwist dat zij een dergelijke eis (inkoop van aandelen) heeft gesteld, hebben [gedaagden] hun stellingen op geen enkele wijze onderbouwd. De door [gedaagden] overgelegde stukken bieden daar geen enkel aanknopingspunt voor. Dat GCCF de uitkoop van Dadota en [naam 2] door OOG als voorwaarde heeft gesteld en dat zij een grote rol heeft gespeeld in dit geheel is niet aannemelijk geworden. Ook blijkt nergens uit dat [gedaagden] een hak zou zijn gezet door [naam 3] , laat staan dat GCCF dit zou kunnen worden verweten. In het verlengde daarvan is de stelling van [gedaagden] dat GCCF zou zijn gebaat bij het (beweerdelijk verwerpelijk) handelen van [naam 3] ook in het geheel niet onderbouwd, zodat de voorzieningenrechter ook daaraan voorbijgaat. Uit het voorgaande volgt dat de uitlatingen van [gedaagden] ten laste van GCCF geen enkele rechtvaardiging vinden in het betoog van [gedaagden] In het licht hiervan is naar het oordeel van de voorzieningenrechter, naast schending van de vaststellingsovereenkomst, ook sprake van onrechtmatig handelen van [gedaagden] door het doen van dergelijke uitlatingen.
4.7.
Dat de uitlatingen van [gedaagden] in de zienswijzen en de inspraakbijdrage(n) GCCF (en het project) onterecht in een slecht daglicht plaatsen is dan ook aannemelijk. GCCF stelt onweersproken dat de wethouder GCCF reeds om uitleg heeft gevraagd en dat diverse raadsleden vraagtekens hebben gezet bij het project. Dat inmiddels, zoals [gedaagden] aanvoeren, het bestemmingsplan is vastgesteld maakt de uitlatingen van [gedaagden] niet minder verwijtbaar, nu deze ook in de toekomst schadelijk kunnen zijn voor (de reputatie van) GCCF, bijvoorbeeld in andere projecten. Het spoedeisend belang van GCCF bij haar vorderingen is gegeven.
4.8.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen van GCCF toewijsbaar zijn zoals hierna in de beslissing vermeld. De voorzieningenrechter zal de vorderingen op een andere manier toewijzen dan gevorderd, zodat (meer) duidelijkheid wordt gegeven over de inhoud van de rectificatieverklaring die [gedaagden] tot de raad en het college van B&W van de gemeente Leiden moeten richten. Nu de uitlatingen in de zienswijzen van [gedaagde 1] niet zonder meer aan [gedaagde 2] toe te rekenen zijn, is de vordering jegens [gedaagde 2] slechts toewijsbaar voor zover het de uitlatingen van [gedaagde 2] in zijn inspraakbijdrage en de toelichting daarop betreffen. Vordering VI wordt toegewezen voor zover dit in overeenstemming is met artikel 2.1. van de vaststellingsovereenkomst.
4.9.
Oplegging van dwangsommen, als stimulans tot nakoming van de te geven beslissing, is aangewezen. De op te leggen dwangsommen zullen worden gemaximeerd zoals in de beslissing vermeld.
4.10.
[gedaagden] zullen, als de in het ongelijk gestelde partijen, worden veroordeeld in de kosten van dit geding. Onder de proceskosten vallen ook de nakosten. De nakosten worden begroot op het bedrag genoemd in het liquidatietarief civiel (per 1 februari 2023: € 173,--). In geval van betekening worden een extra bedrag aan salaris (per 1 februari 2023: € 90,--) en de explootkosten van betekening toegekend. De proceskosten en de nakosten die zijn begroot op € 173,-- dienen te worden betaald binnen veertien dagen na de betekening van dit vonnis. De nakosten die zijn begroot op € 90,-- en de explootkosten dienen te worden betaald binnen veertien dagen na de betekening van dit vonnis.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde 1] om binnen 72 uur na betekening van dit vonnis aan de gemeenteraad en het college van B&W van de gemeente Leiden, schriftelijk het volgende mede te delen:
“Ik, [gedaagde 1] , deel u op last van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag het volgende mede in het licht van mijn ingediende zienswijzen van 16 maart 2023 over het project Watergeuskade te Leiden.
De rechter heeft in kort geding geoordeeld dat de mededeling of suggestie dat de vaststellingsovereenkomst met GCCF, waarbij ik direct of indirect (namelijk als aandeelhouder van een partij) betrokken was, is aangegaan onder invloed van bedrog, afpersing, bedreiging of misbruik van omstandigheden, toe te rekenen aan GCCF, dan wel dat sprake is van ondermijning bij de verkrijging van de grondposities door GCCF, dan wel dat GCCF betrokken zou zijn bij onrechtmatige betaalstromen, in strijd is met mijn verplichtingen uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst die met GCCF is aangegaan en onrechtmatig is. Ik had die mededeling of suggestie niet mogen doen en neem die hierbij terug.”
5.2.
bepaalt dat [gedaagde 1] een dwangsom verbeurt van € 25.000,-- voor iedere dag dat zij de veroordeling onder 5.1 niet nakomt, met een maximum van € 1.000.000,--;
5.3.
veroordeelt [gedaagde 2] om binnen 72 uur na betekening van dit vonnis aan de gemeenteraad en het college van B&W van de gemeente Leiden, schriftelijk het volgende mede te delen:
“Ik, [gedaagde 2] , deel u op last van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag het volgende mede in het licht van mijn inspraakbijdrage van 1 juni 2023 over het project Watergeuskade te Leiden.
De rechter heeft in kort geding geoordeeld dat mijn mededeling of suggestie dat in dit project sprake is van intimidatie of bedreiging, toe te rekenen aan GCCF, dan wel dat sprake is van ondermijning bij de verkrijging van de grondposities door GCCF, dan wel dat GCCF betrokken zou zijn bij onrechtmatige betaalstromen, is gedaan in strijd met mijn verplichtingen uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst die met GCCF is aangegaan en onrechtmatig is. Ik had die mededeling of suggestie niet mogen doen en neem die hierbij terug.”
5.4.
bepaalt dat [gedaagde 2] een dwangsom verbeurt van € 25.000,-- voor iedere dag dat hij de veroordeling onder 5.3 niet nakomt, met een maximum van € 1.000.000,--;
5.5.
gebiedt [gedaagden] om de schriftelijke mededelingen onder 5.1 en 5.3 per aangetekende post via PostNL te versturen, en om binnen 48 uur na verzending een afschrift hiervan aan GCCF te verstrekken alsmede een bewijs van verzending van aangetekende post;
5.6.
gebiedt [gedaagden] om de ontvangstbevestiging van de gemeente Leiden van de schriftelijke mededelingen binnen 48 uur na ontvangst hiervan aan GCCF te verstrekken;
5.7.
bepaalt dat [gedaagden] een dwangsom verbeuren van € 5.000,- per dag of gedeelte hiervan, dat zij niet voldoen aan het gebod onder 5.5 en 5.6;
5.8.
verbiedt [gedaagden] zich jegens derden uit te laten (over GCCF) in het kader van het project Watergeuskade, over de (inhoud van de) met [gedaagden] gesloten vaststellingsovereenkomst en de processen die tot de totaaloplossing en de individuele overeenkomsten hebben geleid;
5.9.
bepaalt dat [gedaagden] een dwangsom van € 25.000,-- verbeuren per keer dat zij niet aan het onder 5.8 uitgesproken verbod voldoen, met een maximum van € 1.000.000,--;
5.10.
veroordeelt [gedaagden] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van GCCF begroot op € 1.858,33,--, waarvan € 1.079,-- aan salaris advocaat, € 676,-- aan griffierecht en € 103,33 aan dagvaardingskosten, in voorkomende gevallen te vermeerderen met btw, te vermeerderen met nakosten zoals vermeld in 4.10;
5.11.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.12.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 11 augustus 2023.
yd