ECLI:NL:RBDHA:2023:1193

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 februari 2023
Publicatiedatum
7 februari 2023
Zaaknummer
NL22.26272
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake verblijfsvergunning asiel door vertrek met onbekende bestemming

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 februari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning asiel. Eiser had op 21 december 2022 een aanvraag ingediend, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting op 18 januari 2023, ondanks dat zijn gemachtigde wel aanwezig was.

De rechtbank heeft ambtshalve onderzocht of eiser nog procesbelang had bij het beroep. Uit informatie van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers bleek dat eiser op 7 december 2022 met onbekende bestemming was vertrokken. De gemachtigde van eiser heeft op 16 januari 2023 verklaard geen contact meer te hebben met eiser. De rechtbank heeft, op basis van vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, geconcludeerd dat eiser kennelijk geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. Hierdoor heeft eiser geen rechtens te beschermen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep.

Gelet op deze omstandigheden heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.26272

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A.J. de Boer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. A.J. Rossingh).

Procesverloop

Bij besluit van 21 december 2022 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.26273, op 18 januari 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De staatssecretaris heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [1] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
1.1.
De rechtbank ziet zich allereerst ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser procesbelang heeft bij het beroep. In zijn bericht van 16 januari 2023 heeft de staatssecretaris gesteld dat eiser volgens bericht van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers op 7 december 2022 met onbekende bestemming is vertrokken. Daarnaast stond er op 11 januari 2023 een gesprek gepland bij DT&V, ook daar is eiser niet verschenen. Bij bericht van eveneens 16 januari 2023 heeft de gemachtigde van eiser verklaard geen contact meer te hebben met eiser.
1.2.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) [2] , blijkt dat, indien de vreemdeling met onbekende bestemming is vertrokken zonder contact te onderhouden met zijn gemachtigde, wordt geconcludeerd dat hij kennelijk geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming hier te lande. In dat geval heeft de vreemdeling geen rechtens te beschermen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het ingestelde beroep, aldus de Afdeling.
1.3.
Gezien de hiervoor genoemde omstandigheden neemt de rechtbank aan dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken en dat hij geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming hier te lande. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiser geen rechtens te beschermen belang meer heeft bij een beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
2. Gelet op het voorgaande is het beroep niet-ontvankelijk.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van N. Walstra, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013
2.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 22 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:183.