Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
Gebruik niet-beëdigde tolk
2. Eiser voert aan dat verweerder bij zowel het gehoor tijdens de ophouding als het gehoor voorafgaand aan de oplegging van de maatregel, gebruik heeft gemaakt van een niet-beëdigde tolk. Volgens het Rbtv-register zijn er honderddertig beëdigde (Arabische-Marokkaanse) tolken.
3. Uit de processen-verbaal van 20 juli 2023 blijkt dat tweemaal gebruik is gemaakt van een niet-beëdigde tolk Arabisch-Marokkaans. Op grond van artikel van 28 van de Wbtvmaakt verweerder uitsluitend gebruik van beëdigde tolken of vertalers. Op grond van het derde lid kan, in afwijking van het eerste lid, gebruik worden gemaakt van een tolk die niet beëdigd is indien wegens de vereiste spoed een ingeschrevene in het register niet tijdig beschikbaar is óf indien het register voor de desbetreffende bron- of doeltaal geen ingeschrevene bevat. Als van het gebruik van een beëdigde tolk wordt afgezien, dan moet dit op grond van het vierde lid met redenen omkleed schriftelijk worden vastgesteld. De enkele motivatie van verweerder dat er sprake is van vereiste spoed, omdat een beëdigd tolk niet tijdig beschikbaar was, is volgens de rechtbank onvoldoende. Verweerder had immers eerder kunnen aanvangen met het horen van eiser. Er is dan ook sprake van een gebrek in het voortraject. Een gebrek in het voortraject maakt de bewaring echter pas onrechtmatig als de daarmee gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van dat gebrek en de daardoor geschonden belangen. De te maken belangenafweging valt in dit geval in het voordeel van verweerder uit. De rechtbank wijst in dat verband op wat hierna wordt overwogen. Daarbij is verder van belang dat bij het uitreiken van de maategel van bewaring wel gebruik is gemaakt van een beëdigde tolk.
4. Eiser voert verder aan dat verweerder in het verzoek tot terugname gericht aan de Spaanse autoriteiten, heeft nagelaten om het inschrijfbewijs in Palma de Mallorca te overleggen. Verweerder had deze informatie kenbaar moeten maken, om op deze manier de kans op een snel claimakkoord te vergroten. Nu verweerder dit niet heeft gedaan, handelt hij in strijd met artikel 23, het vierde lid, van de Dublinverordening. Daarnaast stelt eiser dat het verzoek om terugname niet tijdig is verzonden en getuigt van onvoldoende voortvarend handelen.
5. Vaststaat dat verweerder op 24 juli 2023 een verzoek tot terugname heeft gedaan aan de Spaanse autoriteiten. Verweerder heeft ter zitting er terecht op gewezen dat in dit verzoek de Eurodac-gegevens, vingerafdrukken en identiteitsgegevens van eiser zijn genoemd. Daarnaast is er door verweerder verzocht het verzoek zo spoedig mogelijk te behandelen, gelet op artikel 28 van de Dublinverordening. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op basis van deze gegevens een juist verzoek tot terugname heeft verstuurd. De stelling dat het inschrijfbewijs een claimakkoord zou bevorderen, volgt de rechtbank daarom ook niet.
6. De stelling van eiser dat het verzoek om terugname niet tijdig zou zijn verzonden, omdat het verzoek al op 21 juli 2023 is ondertekend en pas op 24 juli 2023 is verzonden, volgt de rechtbank evenmin. Op grond van artikel 28, derde lid, van de Dublinverordening duurt de bewaring zo kort mogelijk en niet langer dan de tijd die redelijkerwijs nodig is om de vereiste administratieve procedures zorgvuldig af te ronden totdat de overdracht is uitgevoerd. De rechtbank is van oordeel dat het feit dat het verzoek om terugname na het weekend is verzonden, geen blijk geeft van onvoldoende voortvarend handelen.
7. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat er concrete aanwijzingen bestaan dat eiser valt onder de werkingssfeer van de Dublinverordening, omdat er sprake is van een Eurodactreffer. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
8. Eiser stelt dat hij zeer kort na de grensoverschrijding is staande gehouden. Om deze reden heeft hij zich niet aan het toezicht op vreemdelingen kunnen onttrekken. De zware grond 3b kan daarom niet aan hem worden tegengeworpen. Daarnaast betwist eiser dat hij meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend, waardoor lichte grond 4b niet aan hem kan worden tegengeworpen. Ook beschikt eiser over een vaste woonplaats op Palma de Mallorca. Eiser verwijst hiervoor naar een inschrijvingsdocument. Lichte grond 4c kan daarom niet worden tegenworpen. Tot slot wijst eiser op de discrepantie over de (mate van) middelen van bestaan in het proces-verbaal staandehouding en de maatregel van bewaring en betwist daarmee lichte grond 4d.
9. Vaststaat dat verweerder ter zitting lichte grond 4b heeft laten vallen, zodat deze niet langer aan de maatregel van bewaring ten grondslag licht.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht zware grond 3b heeft tegengeworpen. In de maatregel van bewaring heeft verweerder tegengeworpen dat eiser illegaal Nederland is ingereisd en dat hij zich niet heeft gemeld bij de Nederlandse autoriteiten. Eiser heeft terecht opgemerkt dat hij niet in de gelegenheid is geweest zich te melden bij de Nederlandse autoriteiten, nu hij kort na de grens met België in Nederland is staande gehouden. Verweerder heeft echter terecht erop gewezen dat eiser deze intentie ook niet had. In het proces-verbaal voorafgaand aan de oplegging van de maatregel van bewaring heeft eiser namelijk verklaard dat hij twee dagen in Nederland wilde verblijven voor een bezoek aan zijn zieke tante. Hij had dan ook niet de intentie om zich te melden bij de Nederlandse autoriteiten. Gelet op de intentie van eiser heeft verweerder dan ook zware grond 3b kunnen tegenwerpen.
11. De gronden 3a, 3b en 4a zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Wat eiser verder tegen de lichte gronden 4c en 4d heeft aangevoerd, behoeft om die reden geen bespreking meer.
12. De rechtbank volgt eiser verder niet in zijn standpunt dat een lichter middel had moeten worden opgelegd. Gelet op de gronden van de maatregel, is een risico op onttrekking gegeven. Verweerder heeft verder in de maatregel voldoende gemotiveerd waarom eisers persoonlijke omstandigheden niet leiden tot het opleggen van een lichter middel. Verweerder had dan ook niet hoeven volstaan met een lichter middel.
13. De rechtbank overweegt ten slotte dat zij gehouden is de maatregel van bewaring ambtshalve op rechtmatigheid te beoordelen.De vaststelling dat aan eiser om 19:15 uur de maatregel van bewaring is opgelegd, deze om 19:49 uur digitaal is ondertekend en om 20:20 uur is uitgereikt aan eiser, leidt volgens de rechtbank niet tot een onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring. Ter zitting heeft verweerder voldoende gemotiveerd uiteengezet dat in het digitale dossier een exemplaar van de maatregel van bewaring met een natte handtekening is toegevoegd, zodat verweerder binnen de termijn van ophouding kon blijven. Hierna is de maatregel van bewaring alsnog digitaal ondertekend en aan eiser in persoon uitgereikt. Het is de rechtbank dan ook niet gebleken dat sprake is van een onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring.
14. Gelet op het voorgaande volgt de rechtbank eiser niet in zijn stelling dat sprake is van meerdere onregelmatigheden (‘vlek op vlek’-situatie). Het beroep is daarom ongegrond.
15. Als gevolg van het eerder, onder 3., geconstateerde gebrek ziet de rechtbank in het licht van artikel 6:22 van de Awbwel aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpbvoor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1).