201800538/1/A3.
Datum uitspraak: 30 januari 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Rotterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 22 december 2017 in zaak nr. 17/2224 in het geding tussen:
[appellant]
en
Stichting Urgentiebepaling Woningzoekenden Rijnmond.
Procesverloop
Bij besluit van 14 november 2016 heeft de SUWR een aan [appellant] verleende urgentieverklaring ingetrokken.
Bij besluit van 17 maart 2017 heeft de SUWR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 december 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De SUWR heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 oktober 2018, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. I. Aynan, advocaat te Rotterdam, en de SUWR, vertegenwoordigd door [gemachtigde], zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Op 29 mei 2009 heeft de SUWR aan [appellant] een urgentieverklaring verleend. Deze urgentieverklaring bevatte een zoekprofiel voor woonruimte als bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, van Bijlage 1 van de Verordening woonruimtebemiddeling regio Rotterdam 2015 (hierna: Bijlage 1) die geschikt moest zijn voor rolstoelgebruik. Bij besluit van 14 november 2016, gehandhaafd bij besluit van 17 maart 2017, heeft de SUWR op grond van artikel 2.4, eerste lid, aanhef en onder b, van Bijlage 1 deze urgentieverklaring ingetrokken. Volgens de SUWR heeft [appellant] een aanbod voor een woning die paste bij zijn zoekprofiel geweigerd. In dat verband heeft de SUWR verwezen naar een e-mail van een adviseur op het gebied van de Wet maatschappelijke ondersteuning (hierna: WMO-adviseur) van 10 november 2016.
1.1. De rechtbank heeft onbestreden overwogen dat de aan [appellant] aangeboden woning gelegen is in de voorkeursregio. Het hoger beroep is beperkt tot de vraag of de aangeboden woning passend was bij het zoekprofiel van [appellant].
Hogerberoepsgronden
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de aangeboden woning passend was bij het zoekprofiel dat op hem van toepassing was.
Hij voert daartoe aan dat de aangeboden woning niet geschikt was voor rolstoelgebruik. Uit de e-mail van de WMO-adviseur blijkt niet hoe zij tot de conclusie is gekomen dat de aangeboden woning rolstoelgeschikt is, nu zij die conclusie op geen enkele wijze heeft onderbouwd met bijvoorbeeld foto's of metingen van de woning. Ook is de woning in lege staat beschouwd. Uit de rapportage intrekkingsbesluit van 14 november 2016 blijkt niet dat de WMO-adviseur heeft beoordeeld of de aangeboden woning ook in bewoonde staat rolstoelgeschikt is. Het is dan ook de vraag of de woning in bewoonde staat voldoende bewegingsvrijheid voor een rolstoelgebruiker biedt, nu volgens [appellant] de vorige bewoonster te kennen heeft gegeven dat de aangeboden woning te krap is en daarom niet geschikt is voor een rolstoel. Verder is de woning volgens hem niet passend, omdat hij met zijn scootmobiel de berging via de afzonderlijke buitendeur niet kan bereiken vanwege een bocht in de centrale gang naar de bergingen en hij de draai niet kan maken. Dat, zoals de WMO-adviseur heeft gesteld, in het ergste geval de scootmobiel in de woning kan worden geplaatst, betekent volgens [appellant] dat de woning dan nog krapper wordt en een extra belemmering voor het rolstoelgebruik ontstaat. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte overwogen dat de SUWR terecht de aan hem verleende urgentieverklaring heeft ingetrokken.
- Wettelijk kader
2.1. Artikel 2.4, eerste lid, aanhef en onder b, van Bijlage 1 luidt:
"1. Het bestuursorgaan dat de urgentieverklaring heeft verleend, trekt de urgentieverklaring in, indien zich tenminste één van de volgende omstandigheden voordoet:
b. de houder van de urgentieverklaring heeft gedurende de tweede fase van de urgentie een via directe aanbieding aangeboden woonruimte, welke tenminste voldeed aan het voor de tweede fase geldende woonruimtetype en gelegen was in de voorkeurssubregio, genoemd in de urgentieverklaring, afgewezen."
- Beoordeling hogerberoepsgronden
2.2. Het intrekken van de aan [appellant] verleende urgentieverklaring is een belastend besluit. Het ligt daarom op de weg van de SUWR om de nodige kennis te vergaren over de relevante feiten en omstandigheden. Dat betekent dat de SUWR aannemelijk moet maken dat de woning die aan [appellant] is aangeboden passend was.
2.3. In het zoekprofiel van de aan [appellant] verleende urgentieverklaring staat dat de woning geschikt voor rolstoelgebruik moet zijn. Dat betekent dat de aangeboden woning passend is als de woning voor dat gebruik geschikt is. De SUWR heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat de woning niet scootmobielgeschikt hoeft te zijn. Daarom kan wat [appellant] aanvoert over de geschiktheid van de aangeboden woning voor het gebruik van zijn scootmobiel nergens toe leiden.
2.4. [appellant] betoogt evenwel terecht dat de SUWR niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aangeboden woning geschikt voor rolstoelgebruik en dus passend was, terwijl dat wel op haar weg ligt. De SUWR heeft voor de motivering van haar standpunt verwezen naar een e-mail van de WMO-adviseur, maar daarin staat niet meer dan dat de woning geschikt is voor rolstoelgebruik, zonder enige motivering. De WMO-adviseur heeft niet inzichtelijk gemaakt of met stukken gestaafd hoe zij tot deze conclusie is gekomen. De rechtbank heeft dit niet onderkend en heeft dan ook ten onrechte overwogen dat de SUWR terecht de aan [appellant] verleende urgentieverklaring heeft ingetrokken.
Het betoog slaagt. Het besluit van 17 maart 2017 komt daarom voor vernietiging in aanmerking.
Vertrouwensbeginsel
3. Anders dan [appellant] betoogt, heeft hij aan de door hem overgelegde e-mail niet het gerechtvaardigde vertrouwen mogen ontlenen dat bij de beoordeling van de passendheid van een woning rekening wordt gehouden met zijn scootmobiel. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat een daartoe bevoegd persoon concrete en ondubbelzinnige toezeggingen heeft gedaan. Het is niet duidelijk wat de functie van de opsteller van de e-mail is, of zij werkzaam is bij de SUWR zoals [appellant] stelt en evenmin aan wie de e-mail is gericht. Daarbij is de e-mail niet gedateerd.
Het betoog faalt.
Conclusie
4. Zoals hiervoor onder 2.4. is overwogen, heeft de SUWR niet aannemelijk gemaakt dat de aangeboden woning rolstoelgeschikt was. Daarom is het hoger beroep van [appellant] gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 17 maart 2017 alsnog gegrond verklaren en dat besluit wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) vernietigen.
5. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het door de SUWR te nemen nieuwe besluit op het bezwaar van [appellant] slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.
6. De SUWR moet op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 22 december 2017 in zaak nr. 17/2224;
III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van Stichting Urgentiebepaling Woningzoekenden Rijnmond van 17 maart 2017, kenmerk 13006/201001413/974;
V. bepaalt dat tegen het door Stichting Urgentiebepaling Woningzoekenden Rijnmond nieuw te nemen besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
VI. veroordeelt Stichting Urgentiebepaling Woningzoekenden Rijnmond tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.058,00 (zegge: tweeduizend achtenvijftig euro), waarvan € 2.048,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat Stichting Urgentiebepaling Woningzoekenden Rijnmond aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 421,00 (zegge: vierhonderdeenentwintig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.J.L. Crombach, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Crombach
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2019
689.