ECLI:NL:RBDHA:2023:11883

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juni 2023
Publicatiedatum
9 augustus 2023
Zaaknummer
SGR 22/5883 en 22/4157
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Integriteitsschendingen en gevolgen voor ambtenaren binnen Defensie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 juni 2023 uitspraak gedaan in de zaken SGR 22/5883 en SGR 22/4157, waarbij eiser, werkzaam bij de Koninklijke Luchtmacht, in strijd heeft gehandeld met de Aanwijzing en de Gedragscode Defensie. Eiser had een langdurige affectieve relatie met een collega binnen een hiërarchische gezagsverhouding, welke hij niet tijdig heeft gemeld bij zijn leidinggevende. Dit leidde tot een negatief ambtsbericht en verschillende primaire besluiten van de staatssecretaris van Defensie, waaronder de beëindiging van zijn nevenarbeidsplaats als gastvlieger en de toewijzing van een andere functie. Eiser heeft tegen deze besluiten beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had gehandeld. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van een verstoorde arbeidsrelatie en dat de maatregelen die tegen eiser waren genomen, niet onevenredig waren. De rechtbank heeft beide beroepen ongegrond verklaard en verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 22/4157 en SGR 22/5883

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juni 2023 in de zaken tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. R.M.M. Menting),
en

de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. P.M. van der Weijden).

Procesverloop

Bij besluit van 14 oktober 2021 heeft verweerder eiser met ingang van 11 oktober 2021 een andere functie toegewezen en is hij ontheven uit zijn functie als [functienaam] (het primaire besluit 1).
Bij besluit van 20 oktober 2021 is bepaald dat vanaf deze datum geen gebruik meer wordt gemaakt van de mogelijkheid eiser als gastvlieger op de Gulfstream IV in te zetten (het primaire besluit 2).
Bij besluit van 25 oktober 2021 is aan eiser met ingang van 1 november 2021 de functie van H-Alto toegewezen (het primaire besluit 3).
Bij besluit van 25 oktober 2021 is eisers nevenarbeidsplaats Gastvlieger 334 SQN met ingang van 1 november 2021 beëindigd (het primaire besluit 4).
Bij besluit van 6 januari 2022 (het primaire besluit 5) heeft verweerder een negatief ambtsbericht vastgesteld ten aanzien van eiser.
Bij besluit van 30 mei 2022 (het bestreden besluit 1) en bij besluit van 4 augustus 2022 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder de bezwaren van eiser, gericht tegen de primaire besluiten, ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen beide bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op de zitting van 31 januari 2023 via een beeldverbinding behandeld. Eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder, vergezeld door majoor [naam 1] en luitenant-kolonel mr. [naam 2] hebben hieraan deelgenomen.

Overwegingen

Waar gaan deze zaken over?
1. Op 6 juli 2021 is door de commandant MMU [1] een melding voorval van integriteitsschendingen opgemaakt, waarbij eiser, werkzaam bij de Koninklijke luchtmacht is betrokken. Naar aanleiding van deze melding heeft verweerder een commissie gevormd die een feitenonderzoek heeft verricht.
1.1.
Op basis van dat onderzoek heeft verweerder het volgende vastgesteld. Eiser heeft een langdurige affectieve relatie gehad met een collega, terwijl sprake was van een hiërarchische gezagsverhouding. Zij werkten beiden binnen dezelfde eenheid, de MMU, waarbij eiser de rang van luitenant-kolonel had en zijn collega de rang van sergeant-majoor, later de rang van adjudant-onderofficier. Gedurende de zes jaar durende relatie hebben beiden verschillende functies vervuld, waarbij sprake was van een functionele hiërarchische gezagsverhouding van eiser ten opzichte van zijn collega. Verder werkte eiser tijdens deze periode met zijn collega samen als gast ‘
cabin crew’op de Gulfstream IV. Ook tijdens deze werkzaamheden was voortdurend sprake van een functionele hiërarchische gezagsverhouding. Eiser heeft deze relatie niet tijdig gemeld bij zijn leidinggevende. Ook heeft eiser ontkend een relatie met zijn collega te hebben toen de commandant Vliegbasis Eindhoven hierover vragen stelde naar aanleiding van een melding. Verder heeft eiser geen openheid van zaken gegeven over de aard van deze relatie aan de commandant MMU toen hij hem vroeg of hij er geen problemen mee had om de rol van voorzitter van de sollicitatiecommissie te vervullen, omdat bekend was dat eiser een (vriendschappelijke) relatie had met zijn collega, die een mogelijke kandidaat was voor de functie.
1.2.
Gelet op de internationale setting waarbinnen eiser werkte, is besloten dat eiser niet langer binnen de MMU kon worden gehandhaafd. Eiser is daarom op 6 juli 2021 naar huis gestuurd om vanuit huis te werken. De bevindingen van het feitenonderzoek zijn neergelegd in een nota van 18 augustus 2021 (de situatieschets), die is besproken met eiser. Daarna heeft verweerder de primaire besluiten 1 t/m 4 genomen, zoals genoemd onder het procesverloop. Naar aanleiding van de hiervoor genoemde gedragingen is een negatief ambtsbericht vastgesteld (het primaire besluit 5).
2. Bij het bestreden besluit 1 heeft verweerder de primaire besluiten 1 t/m 4 gehandhaafd. Verweerder heeft eisers gedrag getoetst aan de Aanwijzing [2] en de Gedragscode Defensie en geconcludeerd dat eiser heeft gehandeld in strijd met diverse onderdelen van de Aanwijzing en de gedragscode. Hierin staat, onder meer, dat van medewerkers wordt verwacht dat zij open en eerlijk zijn over de relatie op de werkvloer en dat zij deze relatie te allen tijde melden bij de leidinggevende. De meldplicht geldt alleen voor relaties op de werkvloer in enge zin, zoals het schip, de compagnie, het squadron, een afdeling of mogelijk binnen een directie. In de gevallen waarin kan worden gesproken van een afhankelijke en/of hiërarchische relatie dan wel een andere machtsverhouding zoals leerling – instructeur en medewerker – leidinggevende, zijn seksuele toenaderingen en een seksuele relatie niet toegestaan in verband met belangenverstrengeling. In de argumenten van eiser ziet verweerder geen aanleiding om de primaire besluiten te herroepen.
2.1.
Bij het bestreden besluit 2 heeft verweerder het besluit om ten aanzien van hem een ambtsbericht vast te stellen, gehandhaafd. Volgens verweerder is een ambtsbericht [3] op zijn plaats, gelet op de onder rechtsoverweging 5 genoemde verweten gedragingen, waardoor twijfel aan eisers integriteit is ontstaan en het vertrouwen in eiser ernstig is geschaad. In de argumenten van eiser ziet verweerder geen aanleiding om het ambtsbericht aan te passen.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met beide besluiten. Op wat namens eiser is aangevoerd, gaat de rechtbank hierna in.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Het bestreden besluit 1 (ontheffing functie, beëindiging gastvliegerschap Gulfstream IV, toewijzing nieuwe functie en beëindiging nevenarbeidsplaats Gastvlieger 334 SQN)
Procedureel
4. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte weigert de geluidsopname van de hoorzitting te verstrekken, waardoor hem de mogelijkheid wordt ontnomen om de geluidsopname in de procedure te brengen.
4.1.
Volgens verweerder hoeft een geluidsopname niet te worden verstrekt aan eiser. Daarbij heeft verweerder verwezen naar het oordeel van de Nationale Ombudsman. Verder is eiser de mogelijkheid geboden om de geluidsopname te beluisteren bij verweerder.
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is een hoorzitting onderdeel van de procedure en is het van belang dat partijen over dezelfde informatie beschikken. Een verslag van een geluidsopname van de hoorzitting is een op de zaak betrekking hebbend stuk. Verweerder had het daarom moeten overleggen. Door dit niet te doen is sprake van een gebrek in de informatievoorziening. De rechtbank ziet aanleiding dit gebrek te passeren met artikel 6:22 van de Awb, omdat eiser hierdoor niet in zijn belangen is geschaad. Gebleken is dat eiser op 25 oktober 2022 alsnog de mogelijkheid is geboden de geluidsopname van de hoorzitting te beluisteren en daarvan een verslag te maken. Eiser heeft dit verslag in de procedure gebracht. Dit verslag wordt inhoudelijk niet betwist door verweerder.
De verweten gedragingen
5. Eiser wordt verweten dat hij zes jaar lang een affectieve relatie heeft gehad met zijn collega. Deze relatie heeft eiser niet tijdig en niet uit eigen beweging gemeld aan zijn leidinggevenden, terwijl hij daartoe op grond van de aanwijzing wel gehouden was. Zoals ter zitting nader toegelicht stelt verweerder zich daarbij op het standpunt dat eiser die relatie op grond van de Aanwijzing had moeten melden, nu zowel binnen de MMU als tijdens zijn werkzaamheden als piloot op de Gulfstream IV sprake was van een relatie op de werkvloer in enge zin. Daarnaast was sprake van een hiërarchische en functionele gezagsverhouding tussen eiser en zijn collega. In dat geval is een seksuele relatie met een (ondergeschikte) collega niet toegestaan. Ook wordt hem verweten dat hij over de aard van deze relatie heeft gelogen tegen de commandant Vliegbasis Eindhoven. Daarnaast heeft hij geen openheid van zaken gegeven aan de commandant MMU over het bestaan van deze relatie toen hij voorzitter van de sollicitatiecommissie was, waarbij zijn collega een mogelijke kandidaat was voor een vacante functie.
5.1.
De verweten gedragingen heeft eiser betwist voor zover verweerder stelt dat sprake is van een voortdurende hiërarchische gezagsverhouding. Daar was volgens eiser slechts sprake van in een incidenteel geval, namelijk in het geval hij als gezagvoerder werkte op de Gulfstream IV en zijn college als ‘
cabin-attendant’. In die hoedanigheid zijn zij incidenteel op dezelfde vlucht ingezet. Wanneer hij niet als gezagvoerder, maar als copiloot fungeerde, stond hij niet tot de ‘
cabin-attendant’ in een gezagsverhouding. Verder was er geen sprake van en relatie op de werkvloer in enge zin. Binnen de MMU werkte zij binnen verschillende afdelingen. Daarnaast heeft eiser betwist dat hij niet de waarheid heeft verteld tegen de commandant MMU toen eiser voorzitter was van de sollicitatiecommissie waarbij zijn collega kandidaat was voor de functie. Eiser heeft verklaard dat hij niet meer dan één keer over het bestaan van die relatie heeft gelogen.
5.2.
De MMU is een multinationale eenheid die is opgericht voor het beheer en de inzet van tank- en transportvliegtuigen (Airbus). Eiser was in de oprichtingsfase (MIT) vanaf 2018 werkzaam als projectleider en als toekomstig Chief Pilot verantwoordelijk voor het opzetten van de toekomstige organisatie en het selecteren van personeel. De werkzaamheden voor het MIT vonden fysiek plaats op Vliegbasis Eindhoven. Op 3 september 2018 heeft eiser, als voorzitter, samen met twee collega’s een selectiecommissie voor het MIT gevormd. Na deze selectieprocedure is zijn collega voorgedragen voor de functie van ‘
Staneval cabin attendant’, waarbij zij op termijn is bevorderd van sergeant-majoor naar adjudant-onderofficier. Eiser en zijn collega hebben tijdens de MIT-fase van oktober 2018 tot en met juli 2019 nauw samengewerkt in een klein team. Verweerder heeft terecht aangenomen dat binnen dat kleine team sprake was van samenwerking op de werkvloer in enge zin en van een functionele gezagsverhouding tussen eiser als projectleider (met de rang van luitenant-kolonel) en zijn collega (met de rang van sergeant-majoor en later de rang van adjudant-onderofficier). Na de oprichting van de MMU is de organisatie weliswaar groter geworden (er werkte uiteindelijk 400 medewerkers) en waren eiser en zijn collega geplaatst binnen verschillende afdelingen, maar de rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat geen sprake (meer) was een relatie op de werkvloer in enge zin. Niet valt in te zien waarom de MMU niet gelijk kan worden gesteld aan een schip, een compagnie, het squadron, een afdeling of een directie. Uit de schriftelijke verklaring van de commandant van de MMU d.d. 18 januari 2023 en het verhandelde ter zitting leidt de rechtbank verder af dat de air crew, waaronder de ‘
cabin-attendants’, werden aangestuurd door eiser in zijn rol van Chief Pilot. Eiser heeft ook een aantal keren als gezagvoerder op de Airbus gevlogen samen met zijn collega in de rol van ‘
cabin-attendant’. Ook in deze fase was er derhalve sprake van een relatie op de werkvloer in enge zin en van een functionele gezagsverhouding.
5.3.
Verder werkte eiser tijdens deze periode tegelijkertijd met zijn collega als gast-cabinepersoneel op de Gulfstream IV. Ook tijdens deze werkzaamheden was sprake van een functionele hiërarchische gezagsverhouding. Op de zitting heeft eiser bevestigd, in reactie op het overzicht van verweerder van de vluchten van de Gulfstream IV, dat als bijlage bij het verweerschrift is gevoegd, dat hij in de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2021 samen met zijn collega tientallen missies heeft gevlogen op de Gulfstream IV, waarbij hij werd ingezet als ‘
pilot in command’ en zijn collega als ‘
cabin-attendant’. Voor zover al kan worden gezegd dat op de momenten waarop eiser niet als gezagvoerder maar als copiloot op de Gulfstream werkte geen sprake was van formele gezagsverhouding, was er in ieder geval wel steeds sprake van een relatie op de werkvloer in enge zin.
5.4.
Het voorgaande betekent dat eiser op grond van de Aanwijzing vanaf de start van de zijn werkzaamheden bij het MIT (en later MMU) en op de Gulfstream IV de relatie met zijn collega had moeten melden, hetgeen hij niet (tijdig) heeft gedaan. Verder was in beide werkomgevingen sprake van een voortdurende functionele gezagsverhouding, zodat een seksuele relatie op grond van de Aanwijzing niet was toegestaan.
5.5.
Eiser heeft niet betwist dat hij, toen de commandant van de Vliegbasis Eindhoven hem vroeg of sprake was van een relatie tussen hem en zijn collega, in strijd met de waarheid heeft verklaard. Verder is voldoende aannemelijk geworden dat eiser geen openheid van zaken heeft gegeven aan de commandant MMU over het bestaan en de aard van deze relatie toen hij voorzitter van de sollicitatiecommissie was, waarbij zijn collega een mogelijke kandidaat was voor een vacante functie. Eiser heeft toen weliswaar niet gelogen, maar van hem had wel verwacht mogen worden dat hij openheid van zaken zou hebben gegeven.
5.6.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder op goede gronden heeft aangenomen dat eiser in strijd heeft gehandeld met de Aanwijzing en de Gedragscode Defensie.
Verstoorde arbeidsrelatie
6. Eiser betwist dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding. Dit is, volgens eiser, onvoldoende onderbouwd en gemotiveerd. Eiser stelt dat als verweerder geen ruchtbaarheid aan de hem verweten gedragingen had gegeven, geen sprake was geweest van een onhoudbare positie ten opzichte van leidinggevenden, directe medewerkers en overig (internationaal) personeel.
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank staat voldoende vast dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding. Verweerder heeft de ernst van de verstoorde arbeidsverhouding in het bestreden besluit voldoende duidelijk toegelicht. Volgens verweerder hebben eisers gedragingen ervoor gezorgd dat het vertrouwen in hem is geschaad en dat de arbeidsverhouding met zowel de commandant MMU als met de commandant Vliegbasis Eindhoven hierdoor verstoord is geraakt. Voldoende aannemelijk is dat het niet naar waarheid verklaren over de relatie op de vraag van de commandant Vliegbasis Eindhoven en het geen openheid van zaken geven over de aard daarvan op de vraag van de commandant MMU daar in wezenlijke mate aan hebben bijgedragen.
Daar komt bij dat eiser en zijn collega werkten in een internationale omgeving (MMU), waarin zijn collega hiërarchisch ondergeschikt was aan hem. Verweerder heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat in een dergelijke internationale omgeving relaties waarin sprake is van gezagsverhoudingen als zeer gevoelig worden beschouwd. Van vertegenwoordigers van de ‘
host-nation’ wordt verwacht dat zij het juiste voorbeeld geven en zich onthouden van dergelijk gedrag. Dat geldt zeker voor hogergeplaatste (leidinggevende) functionarissen, zoals eiser. Vanwege deze vertrouwenskwestie is de arbeidsverhouding verstoord geraakt. Dit standpunt vindt de rechtbank voldoende onderbouwd en gemotiveerd.
6.2.
De rechtbank ziet in de argumenten van eiser geen aanleiding voor een ander oordeel. De enkele betwisting van eiser dat geen sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding is daartoe onvoldoende. Dat eiser de verantwoordelijkheid voor de ontstane onrust bij verweerder legt, volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft, zoals ook is toegelicht op zitting, door het inlichten van het personeel over de verzwegen affectieve relatie de noodzakelijke stappen gezet die in zo’n geval moeten worden genomen. Dat de relatie met de commandant Vliegbasis Eindhoven inmiddels weer zou zijn hersteld, zoals eiser op zitting heeft verklaard, wat daar ook van zij, maakt het voorgaande niet anders. Dat eiser inmiddels is overgeplaatst naar een andere hooggeplaatste functie doet aan het voorgaande evenmin af. Verweerder stelt niet dat er een verstoorde arbeidsverhouding is met defensie of de luchtmacht als geheel maar alleen binnen de organisaties MMU en de vliegbasis Eindhoven en met de commandanten daarvan.
Ontheffing functie/ overplaatsing/ beëindiging gastvliegerschap Gulfstream IV
7. Eiser vindt dat hij te zwaar is gestraft door de combinatie van de maatregelen. De belangen van eiser, zoals zijn lange en onberispelijke staat van dienst, zijn onvoldoende in de belangenafweging betrokken. Volgens eiser zijn de gevolgen van zijn gedrag zeer beperkt en is van belangenverstrengeling geen sprake geweest. Dat geldt ook voor eisers betrokkenheid bij de bevordering van zijn collega.
7.1.
De rechtbank stelt vast – zoals ook op zitting met eiser is besproken – dat eisers beroepsgronden vooral zien op de beëindiging van het gastvliegerschap op de Gulfstream IV. Hij vindt dat dit besluit onvoldoende is gemotiveerd. De gedragingen die hem in de functie van Chief Pilot worden verweten kunnen niet ten grondslag worden gelegd aan het besluit tot beëindiging van zijn nevenarbeidsplaats als gastvlieger. Eiser meent dat hij onevenredig zwaar is gestraft en dat bij het besluit tot beëindigen van het gastvliegerschap ten onrechte geen rekening is gehouden met de maatregelen die daarvoor al door verweerder zijn opgelegd.
7.2.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog. Dat eiser (ook) niet meer wordt ingezet als gastvlieger heeft verweerder in het bestreden besluit 1 afdoende toegelicht, gelet op wat hiervoor is overwogen over het handelen in strijd met de Aanwijzing en de verstoorde arbeidsverhouding die is ontstaan. Eiser als gastvlieger laten terugkeren zou aanzienlijke onrust onder het personeel veroorzaken en vragen oproepen over de integriteit van verweerders organisatie. Daar komt bij dat het slechts gaat om een nevenarbeidsplaats en eiser derhalve geen zwaarwegende gevolgen ondervindt van deze maatregel.
7.3.
De rechtbank vindt ook overigens de getroffen maatregelen niet onevenredig zwaar, gelet op de aan eiser verweten gedragingen. Dat hij een lange en onberispelijke staat van dienst heeft, maakt dat niet anders. Van een hoofdofficier mag worden verwacht dat hij het goede voorbeeld geeft en handelt in overeenstemming met de gedragscode Defensie. Verweerder heeft een aantal bezwarende besluiten genomen, maar daar staat tegenover dat eiser wel zijn aanstelling als militair ambtenaar heeft behouden. De rechtbank vindt dat verweerder door eiser de functie van H-Alto [4] toe te wijzen, één van de belangrijkste functies binnen de Koninklijke Luchtmacht, voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van eiser. Gelet op het voorgaande is bij het nemen van het bestreden besluit 1 wel degelijk rekening gehouden met de aard van de gedragingen en de gevolgen daarvan voor eiser. De rechtbank ziet in wat eiser verder aanvoert geen reden voor een ander oordeel.
Motiveringsbeginsel
8. Anders dan eiser stelt is het de rechtbank niet gebleken dat het bestreden besluit 1 in strijd met het motiveringsbeginsel tot stand is gekomen. De brief van 6 oktober 2021 is gebaseerd op bevindingen van het feitenonderzoek dat door de commissie is verricht. In de brief van 6 oktober 2021 is gemotiveerd aangeven welke gedragingen eiser worden verweten en met welke reden de bestreden besluiten zijn genomen.
Het bestreden besluit 2 (het ambtsbericht)
9.
Gegevens over gedragingen of omstandigheden van een militair kunnen schriftelijk worden vastgelegd in een ambtsbericht. [5] De rechtbank moet beoordelen of de in het ambtsbericht neergelegde bevindingen feitelijk correct zijn en een juist beeld geven van de daarin beschreven situatie. [6]
10. Eiser voert aan dat hij begrip heeft voor het feit dat een ambtsbericht is vastgesteld, maar het ambtsbericht vermeldt een aantal onjuistheden. Volgens eiser geeft de situatieschets van 18 augustus 2021, bij het vijfde en zevende opsommingsteken, een onjuiste weergave van de gebeurtenissen. Deze situatieschets is ten grondslag gelegd aan het ambtsbericht, terwijl eiser de juistheid van de weergave daarvan heeft betwist. Zo heeft eiser zelf melding gemaakt van de relatie, was er geen sprake van een voortdurende functionele hiërarchische gezagsverhouding en betwist eiser dat hij meer dan één keer over het bestaan van de relatie heeft gelogen. Ook is het onjuist dat sprake was van een verstoorde arbeidsverhouding.
11. De rechtbank overweegt dat het ambtsbericht, met inachtneming van wat in het bestreden besluit 2 is overwogen, voldoende feitelijke grondslag biedt en een adequate weergave bevat van de verweten gedragingen en de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden. De beschrijving daarvan in het ambtsbericht kan, gelet op hetgeen de rechtbank bij de beoordeling van het bestreden besluit 1 heeft vastgesteld en overwogen, voor juist worden gehouden.
12. Dat het initiatief van de melding van de relatie bij eiser lag en niet bij zijn collega, heeft eiser niet onderbouwd. Verweerder heeft genoegzaam onderbouwd dat de melding op 2 juli 2021 door zijn collega is gedaan. Dit is daarom niet onjuist in het ambtsbericht opgenomen.
13. Verweerder heeft daarom geen aanleiding hoeven zien om het ambtsbericht aan te passen.
14. Beide beroepen zijn ongegrond.
15. In de zaak SGR 22/5883 heeft de rechtbank artikel 6:22 van de Awb toegepast. Daarom bestaat aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepsschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart beide beroepen ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, rechter, in aanwezigheid van
mr.J.R. van Veen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Multinational Multi Role Tanker Transport Unit.
2.Aanwijzing SG A/984 “Uitvoering van het integriteitsbeleid”.
3.Zoals bedoeld in artikel 28c van het AMAR.
4.Hoofd Afdeling Luchttransport en Tankoperaties.
5.Op grond van artikel 28c, eerste lid, van het AMAR.
6.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 25 juni 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ2333.