AI samenvatting door Lexboost • Automatisch gegenereerd
Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van een verblijfsvergunning voor kinderen van een moeder met asielstatus
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 8 augustus 2023, is het beroep van drie kinderen van een moeder, op wie artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag van toepassing is verklaard, tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een verblijfsvergunning beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag afgewezen, met als argument dat er geen schending was van artikel 8 van het EVRM, dat het recht op gezinsleven waarborgt. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris onvoldoende rekening had gehouden met de belangen van de kinderen en niet alle relevante feiten in de belangenafweging had betrokken. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet had aangetoond dat er een eerlijke balans was tussen de belangen van de kinderen en het Nederlands algemeen belang. De rechtbank vernietigde het besluit van de staatssecretaris en droeg deze op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de belangen van de kinderen beter in acht moeten worden genomen. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de eisers.
Voetnoten
1.uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle van 30 april 2015, zaaknummer AWB 15/5354
2.uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 2 september 2016, zaaknummer AWB 16/10409
3.op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
4.uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 5 april 2016, zaaknummer AWB 15/21187, uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 21 december 2016, zaaknummer 201603191/1/V3
5.op grond van artikel van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder j, van de Vw 2000
6.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
7.uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats van 14 december 2018, zaaknummer NL17.15007, uitspraak van de Afdeling van 25 april 2019, zaaknummer 201810269/1/V2
8.Verdrag inzake de rechten van het kind
9.Europees Hof voor de Rechten van de Mens
11.zie voor een samenvatting de uitspraak van het EHRM van 28 juli 2020 (Pormes v. Nederland), ECLI:CE:ECHR:2020:0728JUD002540214
12.uitspraak van het EHRM van 4 december 2012 (Butt v. Noorwegen), ECLI:CE:ECHR:2012:1204JUD004701709 en uitspraak van de Afdeling van 11 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:73 14.artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht
15.artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht