ECLI:NL:RBDHA:2023:11804

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 augustus 2023
Publicatiedatum
8 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.20312
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring van beroep tegen plaatsing in Handhavings- en Toezichtlocatie en vrijheidsbeperkende maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 augustus 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de plaatsing van eiser in een Handhavings- en Toezichtlocatie (HTL) en de oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel. Eiser, van Libische nationaliteit, was eerder op 17 juni 2023 door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) geplaatst in de HTL te Hoogeveen, na een reeks incidenten waarbij hij zich agressief had gedragen tegenover personeel en medebewoners. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had daarnaast een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd, die eiser verplichtte zich binnen bepaalde gebieden op te houden.

Eiser heeft tegen beide besluiten beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat de maatregelen onrechtmatig waren en dat er sprake was van psychische problematiek die zijn plaatsing in de HTL zou moeten verhinderen. De rechtbank heeft de beroepen op 28 juli 2023 behandeld en geconcludeerd dat de besluiten van verweerders goed gemotiveerd waren. De rechtbank oordeelde dat de incidenten voldoende grond vormden voor de plaatsing in de HTL en dat er geen contra-indicaties waren die aan de plaatsing in de weg stonden. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder de verwijzing naar eerdere uitspraken en rapporten van de Inspectie Justitie en Veiligheid, niet overtuigend geacht.

De rechtbank heeft uiteindelijk beide beroepen ongegrond verklaard, waarbij zij benadrukte dat de veiligheid van de opvanglocatie en de gedragingen van eiser voldoende aanleiding gaven voor de genomen maatregelen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep tegen het bestreden besluit 1.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.20312 en AWB 23/7835

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

geboren [datum]
van Libische nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M. Rasul),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), verweerder 1,

alsmede

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder 2,

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum)

Procesverloop

Bij besluit van 17 juni 2023 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder 1 besloten om eiser per 17 juni 2023 op grond van artikel 10, eerste lid aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid, van de Regeling vertrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 te plaatsen in een Handhavings- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen (hierna: het plaatsingsbesluit).
Bij besluit van 17 juni 2023 (het bestreden besluit 2) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) (hierna: de vrijheidsbeperkende maatregel).
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het beroep tegen bestreden besluit 1 staat geregistreerd onder het zaaknummer AWB 23/7835. Het beroep tegen bestreden besluit 2 staat geregistreerd onder het zaaknummer NL23.20875.
Verweerder 2 heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 28 juli 2023 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr Pater een kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Ook verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Bij bestreden besluit 1 heeft verweerder 1 besloten om eiser met ingang van 17 juni 2023 in de HTL te Hoogeveen te plaatsen. Door verweerder 1 is geconstateerd dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen die zijn te kwalificeren als gedragingen met een zeer grote impact.
1.1.
Eiser verblijft sinds 27 februari 2023 in de opvang van het COA en is meerdere malen negatief in beeld geweest bij het COA. Zo is eiser fysiek agressief geweest jegens personeel en medebewoners, is eiser verbaal agressief geweest jegens personeel, verwijtbaar brandgevaar en heeft hij de huisregels overtreden. Het COA heeft in het licht van deze gebeurtenissen een correctiegesprek met eiser gevoerd, eiser een waarschuwing gegeven en een ROV 2 en ROV 4 maatregel opgelegd. Deze gebeurtenissen worden door eiser niet bestreden.
1.2.
Op 15 juni 2023 heeft er een incident plaatsgevonden waarbij eiser dreigementen heeft geuit jegens de COa in het algemeen en een COa medewerker en de locatiemedewerker in het bijzonder heeft bedreigd, waarbij eiser hen expliciet met de dood heeft bedreigd. Dit incident had een zeer grote impact. Omdat eiser blijft volharden in onacceptabel en agressief gedrag, en om de veiligheid op de reguliere locatie te waarborgen heeft verweerder 1 besloten om eiser in de HTL op te nemen.
2. Bij bestreden besluit 2 heeft verweerder 2 de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 56 van de Vw 2000 aan eiser opgelegd en hem verplicht om zich met ingang van 17 juni 2023 in een deel van de gemeente Hoogeveen, te weten binnen de op de bijgevoegde plattegrond aangegeven gebieden, op te houden. Verweerder 2 heeft overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert en heeft ter motivering van dit besluit verwezen naar het bestreden besluit 1, waarin de incidenten die zich hebben voorgedaan zijn toegelicht. Verweerder 2 is niet gebleken van omstandigheden om af te zien van het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel.
Standpunten van partijen
3. Ten aanzien van het plaatsingsbesluit stelt eiser allereerst dat er sprake is van een contra-indicatie. Eiser voert aan dat hij kampt met psychische problematiek en verwijst daarbij naar het medische advies van Medifirst, gedateerd van 14 juli 2023.
3.1.
Eiser stelt verder dat het verslag van het COa onvoldoende inzichtelijk is om als grondslag te dienen voor het plaatsingsbesluit en de vrijheidsbeperkende maatregel. Eiser ontkent agressief te zijn geweest of (verbaal) geweld te hebben gebruikt. Het is volstrekt onduidelijk wie van de betrokkenen welke rol hebben gehad. Eiser meent dan ook dat het rapport onvoldoende grondslag biedt voor een plaatsing in HTL.
3.2.
Eiser meent dat plaatsing in de HTL te Hoogeveen geen vorm van vrijheidsbeperking is maar vrijheidsontneming. Eiser wijst allereerst op de conclusies die volgen uit de brief van de Inspectie Justitie en Veiligheid (hierna: de Inspectie) van 12 oktober 2022. Verder is er op 27 maart 2023 weer een kritische brief gestuurd naar verweerder 2 door de inspectie. Ook wijst eiser op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 19 april 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:5603). Hierin is geoordeeld dat de in die casus opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel onrechtmatig is. Eiser meent dan ook de onderhavige HTL-plaatsing en vrijheidsbeperkende maatregel op grond hiervan onrechtmatig zijn.
3.3.
Tot slot voert eiser aan dat volgens hem zijn plaatsing in de HTL eveneens in strijd moet worden geacht met artikel 3 en artikel 8 van het EVRM. In dit verband heeft eiser nadrukkelijk gewezen op de brief van de Inspectie Justitie en Veiligheid (de Inspectie) van 27 maart 2023.
4. Namens verweerders is gemotiveerd verweer gevoerd.
Ten aanzien van het plaatsingsbesluit
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder 1 op goede gronden en voldoende gemotiveerd heeft besloten tot plaatsing van eiser in de HTL. De rechtbank merkt allereerst op dat voor de oplegging van onderhavige (bestuurlijke) maatregelen niet is vereist dat de incidenten wettig en overtuigend zijn bewezen. Voldoende is dat het aannemelijk is dat het incident zich heeft voorgedaan. De rechtbank ziet in wat eiser in zijn gronden naar voren heeft gebracht geen aanleiding om te twijfelen aan de feitelijke verslaglegging van het incident.
5.1.
Zo volgt uit de verslaglegging van het incident dat eiser op 15 juni 2023 schreeuwend en scheldend de receptie betrad en daarbij vroeg wanneer hij zijn geld zou ontvangen. Eiser was niet tevreden over het gegeven antwoord, is nog steeds schreeeuwend naar buiten gegaan, waarbij hij riep dat hij het gebouw in brand zou steken en hij zijn vrienden op de AZC locatie zou afsturen. Deze vrienden zouden iedereen afschieten, daarbij noemde eiser specifiek enkele COa-medewerkers en de manager van de COa locatie. COa-medewerkers hebben daarbij getracht om eiser te kalmeren, maar dit ging erg moeizaam doordat hij in zijn emotie zat en vermoedelijk onder invloed van drugs was. Eiser gaf namelijk zelf aan pillen te gebruiken en hierdoor merkt COa aan zijn gedrag dat hij denkt vrij spel te hebben bij het vertonen van agressief en ongewenst gedrag. Uiteindelijk is er jegens eiser aangifte gedaan van de doodsbedreigingen. Ook blijkt uit de verslaglegging van 15 juni 2023 dat er eerder die week incidenten hebben plaatsgevonden rondom eiser, waarbij agressie en ongewenst gedrag een rol hebben gespeeld.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat de informatie uit deze verslaglegging voldoende en
concreet is en gaat, anders dan eiser, uit van het incident zoals opgenomen in de
verslaglegging van het COa. Hierdoor heeft hij een onwenselijke en gevaarlijke situatie gecreëerd. De enkele ontkenning van eiser, tegenover de verslaglegging van het COa, acht de rechtbank in dit geval onvoldoende om te twijfelen aan de door verweerder 1 geschetste gang van zaken. Het COa heeft op basis hiervan voldoende aanleiding mogen zien om aan te nemen dat eiser betrokken was geweest bij een incident dat zeer grote impact op
De rechtbank ziet in wat eiser in de gronden van beroep en ter zitting heeft gesteld geen
aanleiding om te twijfelen aan de feitelijke beschrijving van het incident.
5.3.
Op grond hiervan heeft verweerder aan eiser de HTL-maatregel mogen opleggen. Het COa heeft daarbij terecht meegewogen dat eerdere inspanningen van het COa in de richting vaneiser er niet toe hebben geleid dat eiser zijn gedrag heeft gebeterd. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder 1 terecht en op goede gronden de HTL maatregel aan eiser opgelegd heeft.
Contra-indicaties
6. De rechtbank stelt verder vast dat er geen sprake is van contra-indicaties die aan plaatsing in de HTL in de weg zouden staan. Eiser heeft aangevoerd dat hij kampt met psychische klachten. Verweerder 1 heeft zorgvuldig gehandeld door de GZA vóór de HTL-plaatsing te raadplegen in de HTL. De GZA heeft aangegeven dat er geen contra-indicatie bestaat voor de plaatsing in de HTL. Wel blijkt uit het medische advies van Medifirst van 14 juli 2023 dat eiser in het kader van zijn asielaanvraag tijdelijk niet kan worden gehoord in verband met een psychische/endocriene aandoening met geheugenproblemen, spanningsopbouw, emoties en irritaties. Niet is evenwel gebleken dat op de datum in geding, 17 juni 2023, sprake was van een acute psychische problematiek. Verder is niet gebleken dat de medische voorzieningen in de HTL tekortschieten of dat eiser daarvan geen gebruik heeft kunnen maken. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding voor de conclusie dat de zorg (in het geval van eiser) op de HTL onvoldoende (toegankelijk) is.
Omstandigheden HTL
7. Voorts is de rechtbank van oordeel dat niet reeds op basis van de bevindingen van de Inspectie JenV, die volgen uit de brief van de Inspecteur-generaal Inspectie Justitie en Veiligheid aan de staatssecretaris met betrekking tot het door de Inspectie JenV verrichtte onderzoek naar de leefomstandigheden en de veiligheid op de HTL Hoogeveen van 12 oktober 2022, kan worden geconcludeerd dat de leefbaarheid en veiligheid in de HTL Hoogeveen niet zodanig is dat de opvang die daar wordt geboden, niet voldoet aan de minimale norm voor opvang zoals volgt uit de Opvangrichtlijn. De rechtbank wijst op de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats van 3 februari 2023, rechtsoverweging 9.1.7, waarin is geconcludeerd dat op basis van de brief van de Inspectie JenV, in samenhang bezien met de beleidsreactie van 13 oktober 2022, niet kan worden geconcludeerd dat de leefbaarheid en veiligheid in de HTL Hoogeveen zodanig is dat de opvang die wordt geboden in strijd is met de artikelen 3 of 8 van het EVRM. Zoals deze rechtbank en zittingsplaats heeft overwogen in haar uitspraken van 11 november 2022 wordt plaatsing in de HTL in zijn algemeenheid niet onrechtmatig geacht, maar kan plaatsing in de HTL in het concrete geval wel onrechtmatig zijn. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank in eisers geval geen sprake, nu eiser niet heeft onderbouwd dat in zijn concrete geval niet wordt voldaan aan de minimale norm voor opvang zoals volgt uit de Opvangrichtlijn. De rechtbank wijst verder op de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 25 april 2023, rechtsoverweging 6.1.10. Daarin heeft de rechtbank geoordeeld dat zij geen aanleiding ziet om op grond van de brief van 27 maart 2023 terug te komen van het eerdere oordeel in de meervoudige kamer-uitspraak van 3 februari 2023 dat er onvoldoende grond bestaat om aan te nemen dat eiser door de oplegging van het plaatsingsbesluit (en de vrijheidsbeperkende maatregel) een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat, voor zover de Inspectie JenV heeft geconstateerd dat dwang en geweld worden toegepast in de HTL, zij deze bevindingen niet voldoende acht voor het zwaarwegende oordeel dat verweerder met een plaatsing in de HTL elke vreemdeling onderwerpt aan een mensonterende of vernederende behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Uit het Inspectierapport van 27 maart 2023 en de daarop gevolgde reactie van 5 april 2023 blijkt bovendien dat er snel wordt gewerkt om de leefbaarheid en veiligheid in de HTL te verbeteren naar aanleiding van de door de Inspectie JenV geconstateerde gebreken en problemen
.
Ten aanzien van de vrijheidsbeperkende maatregel
8. De rechtbank overweegt ten aanzien van het bestreden besluit 2 als volgt. Gelet op de ongegrondverklaring van het beroep tegen het bestreden besluit 1 en gelet op de omstandigheid dat het bestreden besluit 2 volledig steunt op dat besluit is de rechtbank van oordeel dat het beroep tegen het bestreden besluit 2 eveneens ongegrond moet worden verklaard.
Ten aanzien van beide beroepen
9. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van A. Hoekstra, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl, op 8 augustus 2023.
de griffier de rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak, voor zover betrekking hebbend op het bestreden besluit 1, kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Tegen deze uitspraak, voor zover betrekking hebbend op bestreden besluit 2, staat geen rechtsmiddel open.