ECLI:NL:RBDHA:2023:11791

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 augustus 2023
Publicatiedatum
8 augustus 2023
Zaaknummer
NL22.22719
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag na prematuur ingediende ingebrekestelling

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van een beroep dat is ingesteld door een eiser die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De eiser, van Syrische nationaliteit, heeft op 16 december 2021 zijn aanvraag ingediend. Op 10 oktober 2022 heeft hij de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Vervolgens heeft de eiser op 7 november 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De Staatssecretaris heeft op 18 november 2022 een verweerschrift ingediend en op 31 maart 2023 een inwilligend besluit genomen op de aanvraag.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. Tevens is in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb bepaald dat een beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is en twee weken zijn verstreken na ontvangst van een schriftelijke ingebrekestelling.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden voor de Staatssecretaris eindigde op 29 september 2022. Echter, door de inwerkingtreding van het WBV 2022/22 is deze termijn met negen maanden verlengd. De rechtbank heeft eerder in een andere uitspraak geoordeeld dat de Staatssecretaris voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van een situatie die een verlenging rechtvaardigde. Daarom is de ingebrekestelling van 10 oktober 2022 prematuur ingediend, wat betekent dat het beroep niet voldoet aan de vereisten voor indienen van beroep tegen het niet tijdig beslissen. De rechtbank verklaart het beroep kennelijk niet-ontvankelijk en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.22719

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S. Kalu-Mollema),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: C. van der Meijs).

Procesverloop

Eiser heeft op 16 december 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
Bij brief van 10 oktober 2022 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Eiser heeft vervolgens op 7 november 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
Verweerder heeft op 18 november 2022 een verweerschrift ingediend.
Op 31 maart 2023 heeft verweerder een inwilligend besluit genomen op de aanvraag.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
3. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
4. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) moet verweerder binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen.
5. Op grond van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw kan de termijn, als bedoeld in het eerste lid, met ten hoogste negen maanden worden verlengd, indien een groot aantal vreemdelingen tegelijk een aanvraag indient waardoor het in de praktijk zeer moeilijk is de procedure binnen de termijn van zes maanden af te ronden.
6. Eiser heeft de aanvraag ingediend op 16 december 2021. Op 29 maart 2022 is eiser toegelaten tot de nationale procedure. De wettelijke beslistermijn van zes maanden zou in het geval van eiser op 29 september 2022 eindigen. De staatssecretaris heeft echter, met inwerkingtreding van het WBV 2022/22, de beslistermijn van asielaanvragen die nog niet waren verstreken op 27 september 2022 met negen maanden verlengd. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft in de uitspraak van haar meervoudige kamer van 26 april 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:6050) geoordeeld dat de staatssecretaris voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat op het moment van de inwerkingtreding van het WBV 2022/22 sprake was van een situatie, zoals bedoeld in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw. De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak van dat oordeel af te wijken. De verlenging van de beslistermijn is daarom rechtsgeldig. Dat betekent dat de ingebrekestelling van 10 oktober 2022 prematuur is ingediend. Het beroep voldoet daarom niet aan de vereisten voor het indienen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen, als bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
7. De rechtbank verklaart het beroep, gelet op het voorgaande, kennelijk niet-ontvankelijk.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van
P.W. Karsowidjojo, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.