Beoordeling door de rechtbank
2. Eisers zijn gehuwd en hebben de Syrische nationaliteit. Eiser is geboren op [geboortedatum 1] 1960 en eiseres op [geboortedatum 2] 1953. Zij hebben op 10 oktober 2022 hun asielaanvragen in Nederland ingediend. De staatssecretaris heeft de aanvragen met de bestreden besluiten van 30 mei 2023 niet-ontvankelijk verklaard1, omdat zowel uit de informatie van de Italiaanse autoriteiten als uit de eigen verklaringen van eisers is gebleken dat zij in Italië internationale bescherming genieten.
3. De staatssecretaris heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eisers in Italië aanspraak kunnen maken op de rechten die voortvloeien uit hun status. Bij problemen kunnen eisers zich wenden tot de Italiaanse autoriteiten. Eisers hebben niet met documenten onderbouwd dat de Italiaanse autoriteiten of (hulp)verleende instanties eisers geen opvang en verzorging willen of kunnen bieden. Evenmin hebben zij onderbouwd dat zij bijzonder kwetsbare asielzoekers zijn als bedoeld in het arrest van het Hof van Justitie
1. op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
van de Europese Unie van 19 maart 2019 in de zaak Ibrahim2. Eisers hadden in Italië opvang bij hun dochter en hebben daarmee een sociaal vangnet.
4. Eisers kunnen zich niet verenigen met de bestreden besluiten. Zij voeren in de eerste plaats aan dat de verblijfsstatus van eiser in Italië onduidelijk is, omdat de Italiaanse autoriteiten in het kader van de ingediende Dublinclaim hebben gezegd dat zij eiser niet kennen en dat hij nimmer een aanvraag voor internationale bescherming in Italië heeft ingediend. Eiser heeft zelf ook geen documenten waarmee hij kan aantonen dat hij die bescherming wel geniet. De staatssecretaris heeft daar ten onrechte geen onderzoek naar gedaan. Volgens eisers zijn de besluiten daarom onzorgvuldig genomen.
5. Vaststaat dat eiseres tot 2 mei 2026 internationale bescherming geniet in Italië. Over de verblijfsstatus van eiser heeft de staatssecretaris in een brief van 6 juni 2023 aan de Italiaanse autoriteiten verzocht om nadere informatie. In antwoord op dit verzoek hebben de Italiaanse autoriteiten bij brief van 22 juni 2023 in het Italiaans medegedeeld dat eiser internationale bescherming geniet in Italië op grond van een asielvergunning. Daarmee is geen sprake van een situatie dat eisers verblijfsstatus in Italië onduidelijk is. Hoewel het de staatssecretaris is aan te rekenen dat een vertaling van de brief van 22 juni 2023 ontbreekt, maakt dat niet dat aan het stuk voorbij moet worden gegaan mede gelet op eisers verklaring zelf, die heeft gezegd dat hij een verblijfsvergunning voor Italië heeft tot 2 mei 2026 en de tekst in de bevestigende brief over eiseres, die nagenoeg gelijkluidend is.
Het interstatelijk vertrouwensbeginsel
6. Eisers voeren verder aan dat zij bij gedwongen terugkeer of uitzetting naar Italië in een situatie van verregaande materiële deprivatie zullen belanden. Eisers zijn kwetsbaar, door hun hoge leeftijd, hun slechte gezondheid en vanwege het feit dat zij voor opvang geen onbeperkt beroep meer kunnen doen op hun dochter. Hun dochter woont met haar gezin relatief kort in Italië in een zeer kleine woning, die niet geschikt is voor eisers. Daarbij is de dochter afhankelijk van haar echtgenoot, die niet langer bereid en in staat om eisers op te vangen en voor ze te zorgen. Eisers stellen dat ten aanzien van Italië niet langer worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel bij terugkeer van asielzoekers naar dat land. Dat dit niet alleen geldt voor Dublinclaimanten, maar ook voor statushouders, blijkt uit de uitspaak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond van 26 april 2023. Daarbij heeft de staatssecretaris ten onrechte niet betrokken dat er in Italië zeer grote problemen zijn vanwege de enorme toestroom aan vluchtelingen, waardoor de noodtoestand is uitgeroepen. Eisers hebben wel degelijk geprobeerd iets aan hun situatie te verbeteren, maar volgens de stichting die hen had geholpen naar Italië te komen, hebben eisers geen recht op enige voorziening. Van eisers kan, gezien hun hoge leeftijd en slechte medische gezondheidstoestand, niet verwacht worden dat zij werk zoeken om in hun levensonderhoud te voorzien. Eisers verwijzen naar hun medische dossiers, waaruit blijkt dat zij thans in Nederland onder intensieve behandeling staan. De staatssecretaris heeft aan deze medische problematiek ten onrechte geen waarde gehecht. Nu eisers geen enkel aanspreekpunt hebben gekregen van de autoriteiten om zelf zich tot de instanties te wenden, kan niet worden verwacht dat zij meer hadden gedaan dan zij hebben gedaan om hun positie te verbeteren.
7. De rechtbank oordeelt als volgt.
8. Ten aanzien van de vraag of ten aanzien van Italië nog steeds kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wijst de rechtbank er in de eerste plaats op dat de juridische positie van statushouders niet vergelijkbaar is met de juridische positie van Dublinclaimanten en dat de rechtbank daarom in casu een ander toetsingskader hanteert dan bij de beoordeling van overdrachtsbesluiten aan Italië aangaande Dublinclaimanten. Uitgangspunt is dat statushouders dezelfde rechten hebben als onderdanen van de statusverlenende lidstaat en dat zij deze rechten zelf kunnen en ook dienen te effectueren. Het is aan de statushouder om aannemelijk te maken dat dit niet van hem gevergd kan worden. De statushouder kan dit onderbouwen door te verklaren op welke wijze hij reeds heeft getracht om zijn rechten te effectueren en of hij zich tot de (hogere) autoriteiten heeft gewend om aan te geven dat hij hierin niet zelfstandig slaagt. Tevens kan de statushouder aannemelijk maken dat hij moet worden aangemerkt als “bijzonder kwetsbaar” en daarom van hem minder kan worden gevergd. Tot slot dient eiser nader te onderbouwd dat uit algemene informatie zou blijken dat statushouders in de betreffende lidstaat in het algemeen niet in staat kunnen worden geacht om hun rechten te effectueren en/of niet kan worden verwacht dat zij zich hiervoor wenden tot de autoriteiten als dit bij voorbaat zinloos moet worden geacht.
9. De rechtbank constateert dat uit de jurisprudentie van de Afdeling blijkt dat de staatssecretaris ten aanzien van statushouders in Italië nog steeds mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.3 De uitspraak van de rechtbank Roermond waarop eisers zich beroepen volgt de rechtbank hier niet. Naar het oordeel van de rechtbank is de situatie van eisers niet vergelijkbaar met de vrouw in die zaak, alleen al omdat de staatssecretaris in die zaak een brief had ontvangen van de Italiaanse autoriteiten dat de vrouw en haar kind niet mochten worden overgedragen.
10. De rechtbank is het met de staatssecretaris eens dat eisers niet hebben aangetoond dat zij in Italië pogingen hebben gedaan om eigen woonruimte en verzorging af te dwingen bij de autoriteiten of bij andere (hulp)verlenende instanties. De enkele niet onderbouwde stelling van eisers dat volgens de stichting, die eisers heeft geholpen naar Italië te komen, geen recht hebben op voorzieningen is onvoldoende. Eisers hebben geen documenten overgelegd, waaruit blijkt dat zij van de Italiaanse overheid geen financiële hulp kunnen krijgen. Dat eisers vanwege hun hoge leeftijd en medische problemen niet zouden kunnen werken om in hun levensonderhoud te voorzien, maakt dat niet anders. Daarbij heeft de staatssecretaris mogen betrekken dat eisers beschikken over een sociaal vangnet bij hun dochter en schoonzoon, die eisers eerder onderdak en financiële bijstand hebben verleend. Voor zover hun dochter en schoonzoon niet meer bereid zijn om eisers onderdak te verlenen, mag van hen worden verlangd dat zij zelf inspanningen leveren om een eigen woning te bemachtigen.
11. Voor zover eisers betogen dat zij moeten worden aangemerkt als ‘bijzonder kwetsbaar’, overweegt de rechtbank als volgt. Uit de uitspraak van de Afdeling van 15 juli 20194 blijkt dat de bijzondere kwetsbaarheid van individuele statushouders ertoe kan leiden dat zij bij terugkeer naar de lidstaat, waar zij een asielvergunning hebben gekregen, buiten
3 Zie de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1788 en van 8 mei 2023 ECLI:NL:RVS: 2023:1771. hun eigen wil en keuzes om, zullen terechtkomen in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie. Hun lichamelijke of psychische problemen kunnen een negatieve invloed hebben op de mate waarin zij zich zelfstandig staande kunnen houden in de maatschappij en hun rechten kunnen effectueren. Uit het Ibrahim arrest volgt dat de situatie zeer schrijnend moet zijn, wil artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dan wel artikel 4 van het EU Handvest zich tegen terugsturen van statushouders verzetten.
12. De rechtbank stelt vast dat uit het gehoor van eisers en de overgelegde patiëntendossiers blijkt dat eiser onder meer te kampen heeft hartproblemen, waarvoor hij regelmatig behandeling en medicatie nodig heeft. Eiseres heeft een hoge bloeddruk en last van gewrichtspijn, waarvoor zij medicatie heeft. De rechtbank onderkent dat eisers vanwege hun leeftijd en medische problemen zorg nodig hebben, maar is van oordeel dat zij niet als ‘bijzonder kwetsbaar’ kunnen worden aangemerkt als bedoeld in het arrest Ibrahim. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat hun medische klachten dusdanig zijn dat de (hoge) drempel uit het arrest Ibrahim wordt gehaald. Zij hebben op geen enkele wijze onderbouwd dat de door hen benodigde behandeling en medicatie voor hun in Italië niet beschikbaar zullen zijn. Uit wat eisers naar voren hebben gebracht over hun leefomstandigheden
in Italië kan worden afgeleid dat de situatie voor statushouders in Italië moeilijk is. Maar dat leidt niet tot de conclusie dat in het algemeen of specifiek in hun geval sprake is van een ‘toestand van zeer verregaande materiële deprivatie’ als gevolg van onverschilligheid van de Italiaanse autoriteiten, zoals wordt bedoeld in het arrest Ibrahim.
13. Dat in Italië een tekort is aan opvang en er recent de noodtoestand is uitgeroepen vanwege het groeiend aantal migranten, leidt niet tot een ander oordeel. Deze noodtoestand ziet erop dat de Italiaanse overheid gebruik kan maken van geld uit het noodfonds van de Europese Unie en grote groepen migranten sneller in nieuwe opvangcentra kan plaatsen. Naar het oordeel van de rechtbank is de situatie van de statushouders in Italië niet vergelijkbaar met de groep migranten waarvoor de noodtoestand geldt.
14. De beroepsgronden slagen niet.