In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag. Eiser, van Iraakse nationaliteit, heeft zijn aanvraag ingediend, maar deze is door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft de zaak op 4 juli 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder.
De rechtbank oordeelt dat Duitsland, als verantwoordelijke lidstaat, de aanvraag niet in behandeling hoeft te nemen, omdat Nederland op 14 februari 2023 een verzoek om terugname heeft gedaan, dat door Duitsland op 16 februari 2023 is aanvaard. Eiser betoogt dat hij in Duitsland niet de bescherming kan krijgen die hij nodig heeft, en dat er sprake is van tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen. Hij verwijst naar verschillende rapporten en artikelen die deze tekortkomingen onderbouwen.
De rechtbank concludeert echter dat eiser niet voldoende heeft aangetoond dat Duitsland zijn internationale verplichtingen niet nakomt. De rechtbank wijst erop dat Duitsland, net als Nederland, gebonden is aan het EVRM en andere Europese richtlijnen. De rechtbank stelt vast dat de argumenten van eiser niet overtuigend zijn en dat hij onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims over discriminatie en racisme in Duitsland. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt dat de aanvraag van eiser terecht buiten behandeling is gesteld. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.