ECLI:NL:RBDHA:2023:11756

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juli 2023
Publicatiedatum
7 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.15080
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en interstatelijk vertrouwen in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag. Eiser, van Iraakse nationaliteit, heeft zijn aanvraag ingediend, maar deze is door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft de zaak op 4 juli 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder.

De rechtbank oordeelt dat Duitsland, als verantwoordelijke lidstaat, de aanvraag niet in behandeling hoeft te nemen, omdat Nederland op 14 februari 2023 een verzoek om terugname heeft gedaan, dat door Duitsland op 16 februari 2023 is aanvaard. Eiser betoogt dat hij in Duitsland niet de bescherming kan krijgen die hij nodig heeft, en dat er sprake is van tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen. Hij verwijst naar verschillende rapporten en artikelen die deze tekortkomingen onderbouwen.

De rechtbank concludeert echter dat eiser niet voldoende heeft aangetoond dat Duitsland zijn internationale verplichtingen niet nakomt. De rechtbank wijst erop dat Duitsland, net als Nederland, gebonden is aan het EVRM en andere Europese richtlijnen. De rechtbank stelt vast dat de argumenten van eiser niet overtuigend zijn en dat hij onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims over discriminatie en racisme in Duitsland. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt dat de aanvraag van eiser terecht buiten behandeling is gesteld. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.15080

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. S.A.S. Jansen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. A. Maas).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag. Eiser stelt van Iraakse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1992. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 22 mei 2023 niet in behandeling genomen.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 4 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, mevrouw [tolk] als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het bestreden besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in Verordening (EU) nr. 604/2013 (de Dublinverordening). Op grond van de Dublinverordening neemt verweerder een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland op 14 februari 2023 bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan op grond van artikel 18, eerste lid en onder d, van de Dublinverordening. Duitsland heeft dit terugnameverzoek op 16 februari 2023 aanvaard op grond van artikel 18, eerste lid en onder b, van de Dublinverordening. Daarom is de aanvraag niet in behandeling genomen.
Het standpunt van eiser
5. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij stelt dat verweerder de aanvraag onverplicht aan zich zou moeten trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. In Duitsland is namelijk sprake van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen, die ernstige op feiten berustende gronden vormen om aan te nemen dat hij bij overdracht aan Duitsland een reëel risico zal lopen op onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest en artikel 3 EVRM. Ter onderbouwing wijst eiser op het AIDA Country rapport van 8 april 2022 en het rapport van ECRE (European Council on Refugees and Exiles) van november 2017 waaruit blijkt dat asielzoekers in Duitsland in eerste instantie in de praktijk geen gefinancierde rechtsbijstand krijgen. Asielzoekers in Duitsland hebben hierdoor gedurende de asielprocedure geen toegang tot een effectief en daadwerkelijk rechtsmiddel.
6. Eiser voert verder aan dat hij in Beieren constant te maken heeft gehad met slecht gedrag jegens buitenlanders. Het is ook een feit van algemene bekendheid dat zeker in dat gedeelte van Duitsland xenofobie in grote mate voorkomt. Er is in Duitsland sprake is van veel racisme jegens immigranten. Daarnaast waarschuwen verschillende deskundigen in de Duitse media voor het gevaar van extreem-rechtse terreur. Ter onderbouwing heeft eiser gewezen op krantenartikelen in het Algemeen Dagblad van 1 maart 2020 en 29 februari 2020, een artikel van Pro Asyl van 25 augustus 2022, het artikel “Rassistische gewalt Alltag - Täglich zwei Angriffe auf Asylbewerber in Deutschland” op www.migazin.de, het artikel “Mehr Angriffe auf Flüchtlingsunterkünfte” van 2 maart 2023 op www.tagesschau.de, het artikel “Zahlen für 2022 - Bericht: Mehr Angriffe auf Flüchtlingsheime” van 2 maart 2023 op www.zdf.de en het Country Report on Human Rights Practices 2018 – Germany van USDOS van 13 maart 2019. Uit laatst genoemd rapport volgt bovendien ook dat, anders dan door verweerder wordt voorgehouden, het erg lastig zo niet onmogelijk is om over voornoemde problemen te klagen bij de Duitse autoriteiten.
7. Eiser voert ten slotte nog aan dat overdracht aan Duitsland zal leiden tot (indirect) refoulement nu hij in Duitsland zal worden blootgesteld aan belediging, discriminatie en racisme. Bovendien zal Duitsland eiser gelijk terugzenden naar zijn land van herkomst, alwaar hij het reële risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling.
De beoordeling door de rechtbank
8. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder er in het algemeen van uitgaan dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen nakomt. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiseres aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem in Duitsland dusdanige tekortkomingen vertoont dat zij bij overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) of artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). Van een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest zal, in geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat sprake is van tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem, eerst sprake zijn indien die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken (zie punten 91-93 van het arrest Jawo [2] ).
9. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er niet in geslaagd om het voorgaande aannemelijk te maken. Daartoe overweegt de rechtbank dat Duitsland net als Nederland partij is bij het EVRM en het Vluchtelingenverdrag en ook gebonden is aan de verschillende Europese richtlijnen op het gebied van asielrecht. Daarnaast volgt uit de rapporten en artikelen die eiser heeft aangehaald niet dat Duitsland zich ten opzichte van eiser niet aan zijn internationale verplichtingen houdt of dat er in Duitsland sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening. Dat in Duitsland asielzoekers niet automatisch recht hebben op gefinancierde rechtsbijstand, maakt dit niet anders. Dit is niet in strijd met artikel 47 van het Handvest, artikel 46, derde lid, van de Procedurerichtlijn of artikel 13 van het EVRM. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 15 februari 2021 (ECLI:NL:RBDHA:2021:1248, rechtsoverweging 12). De rechtbank overweegt daarnaast dat ook uit het persoonlijk relaas van eiser niet valt af te leiden dat de asielprocedure en de opvang van asielzoekers in Duitsland niet aan de daaraan te stellen eisen voldoen. Op de vraag of eiser ooit zelf problemen in Duitsland heeft ondervonden antwoordt hij immers:
“Nee. In de nacht mocht ik zelf kiezen waar ik naartoe wilde gaan. Ik koos ervoor om naar Nederland te gaan.”
10. Voor zover eiser in Duitsland last zou hebben (gehad) van discriminatie, racisme of zou zijn lastigvallen door moslims vanwege zijn Yezidi-geloof, overweegt de rechtbank dat eiser daarvoor bescherming kan zoeken bij de Duitse autoriteiten. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd dat de Duitse autoriteiten hem niet zouden willen of kunnen beschermen. De overgelegde stukken waarnaar eiser in dit verband heeft verwezen zijn daartoe onvoldoende, nu deze niet direct betrekking hebben op de situatie van asielzoekers en bovendien dateren van meerdere jaren terug.
11. Omdat kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel gaat de rechtbank ervan uit dat een eventuele uitzetting niet in strijd met het verbod van refoulement zal zijn. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat bij overdracht aan Duitsland in zijn geval wel sprake is van een reëel risico op refoulement. Wat eiser heeft aangevoerd laat onverlet dat ook in Duitsland een asielprocedure kan doorlopen waarbij een individuele beoordeling plaatsvindt met inbegrip van het eventuele risico van refoulement, en dat eiser – indien nodig – rechtsmiddelen kan aanwenden tegen een eventuele voor hem negatieve uitspraak.
11. Gelet op het voorgaande is er geen grond voor het oordeel dat met de overdracht van eiser aan de Duitse autoriteiten een situatie zal ontstaan die strijdig is met het EVRM of het Handvest. Verweerder heeft in hetgeen eiser heeft aangevoerd ook geen aanleiding hoeven zien om gebruik te maken van zijn bevoegdheid om de behandeling van het asielverzoek onverplicht aan zich te trekken op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Dit betekent dat verweerder eiser mag overdragen aan Duitsland.

Conclusie en gevolgen

13. Verweerder heeft de aanvraag terecht buiten behandeling gesteld. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft.
14. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T.C. Wijsman, rechter, in aanwezigheid van
K. Postema, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 10 juli 2023
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Hof van Justitie van de EU 19 maart 2019, Jawo tegen Duitsland ECLI:EU:C:2019:218.