ECLI:NL:RBDHA:2023:11735

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 augustus 2023
Publicatiedatum
7 augustus 2023
Zaaknummer
AWB21/3185
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in naturalisatiezaak

Op 4 augustus 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en een Oekraïense eiseres, die met haar drie minderjarige kinderen een verzoek om naturalisatie had ingediend. De staatssecretaris had eerder, op 26 april 2021, het verzoek om naturalisatie afgewezen en het bezwaar daartegen ongegrond verklaard. Eiseres trok op 6 juli 2023 haar beroep in en verzocht om een proceskostenvergoeding. De staatssecretaris weigerde deze vergoeding, omdat het besluit van 26 april 2021 niet was herroepen. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet in aanmerking kwam voor proceskostenvergoeding, omdat er geen sprake was van tegemoetkomen door de staatssecretaris. De rechtbank benadrukte dat de staatssecretaris bij het bestreden besluit van 9 september 2021 het bezwaar ongegrond had verklaard, terwijl er later geen aanleiding was om de verblijfsvergunning in te trekken. De rechtbank concludeerde dat de omstandigheden van de zaak niet leidden tot een proceskostenveroordeling en wees het verzoek van eiseres af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/3185

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 augustus 2023 in de zaak tussen

[naam], eiseres, met drie minderjarige kinderen,
geboren op [geboortedatum]
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. H.J. Janse),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 26 april 2021 (het primaire besluit) heeft de staatssecretaris het verzoek van verzoekster om naturalisatie afgewezen.
Bij besluit van 9 september 2021 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit 8 oktober 2021beroep ingesteld.
Op 6 juli 2023 heeft verzoekster het beroep ingetrokken en verzocht om de staatssecretaris veroordelen in de proceskosten.
De staatssecretaris heeft bij brief van 13 juli 2023 gereageerd. Daarop heeft verzoekster op 19 juli 2023 gereageerd.

Overwegingen

1.1
Verzoekster is in het bezit van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd sinds 30 september 2016. Zij heeft de Oekraïense nationaliteit.
1.2
Bij besluit van 26 april 2021 heeft de staatssecretaris het verzoek van verzoekster om naturalisatie afgewezen. De staatssecretaris heeft aan dat besluit ten grondslag gelegd dat de staatssecretaris verzoekster bij brief van 20 april 2021 heeft laten weten voornemens te zijn de verblijfsvergunning in te trekken. Daarom zijn er bedenkingen tegen het verblijf van verzoekster voor onbepaalde tijd. De staatssecretaris wijst op het bepaalde in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de Rijkswet Nederlanderschap (RWN). Het tegen dat besluit ingediende bezwaar van verzoekster heeft de staatssecretaris bij besluit van 9 september 2021 ongegrond verklaard.
1.3
Bij brief van 16 september 2021 heeft de staatssecretaris aan verzoekster laten weten dat onvoldoende aanleiding bestaat om de verblijfsvergunning in te trekken.
1.4
Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en voert aan dat de staatssecretaris onzorgvuldig heeft gehandeld door niet te wachten met het nemen van de beslissing op bezwaar tot duidelijk zou zijn of wel of niet tot intrekking zal worden overgegaan. Volgens verzoekster had de staatssecretaris contact op moeten nemen met de afdeling die gaat over de intrekking.
1.5
De rechtbank heeft op 17 mei 2022 een brief aan de staatssecretaris doen toekomen en gevraagd of de brief van 16 september 2021 aanleiding geeft tot het intrekken of wijzigen van het bestreden besluit, en zo nee, waarom niet. De staatssecretaris is gevraagd toe te lichten hoe het komt dat een week eerder, met het bestreden besluit van 9 september 2021, het bezwaar nog ongegrond is verklaard.
1.6
Bij brief van 22 augustus 2022 heeft de staatssecretaris gereageerd en aangegeven dat het bezwaar terecht ongegrond is verklaard. Volgens de staatssecretaris bestaat er geen verplichting om de behandeling van een naturalisatieprocedure aan te houden tot dat op de verblijfsrechtelijke procedure is beslist. Er is dan ook geen reden om het bestreden besluit in te trekken.
1.7
In september 2022 heeft verzoekster opnieuw een verzoek om naturalisatie ingediend. Bij Koninklijk besluit van 5 december 2022 is de verlening van het Nederlanderschap bekend gemaakt.
1.8
Op 6 juli 2023 heeft verzoekster het beroep ingetrokken en verzocht om de staatssecretaris veroordelen in de proceskosten.
1.9
De staatssecretaris heeft bij brief van 13 juli 2023 op dat verzoek gereageerd. Volgens de staatssecretaris komt verzoekster niet in aanmerking voor proceskosten omdat het besluit van 26 april 2021 niet is herroepen. De staatssecretaris wijst op een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 24 juni 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1460). Verzoekster heeft op de brief van de staatssecretaris gereageerd.
2.1
Volgens verzoekster dient de rechtbank de staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten die zij heeft gemaakt. De door de staatssecretaris genoemde uitspraak van de ABRvS dateert van na de herbezinning op de bestuursrechtspraak die het gevolg is van wat nu de Toeslagen-affaire wordt genoemd. Formeel juridisch heeft de staatssecretaris wellicht gelijk, maar de staatssecretaris heeft geen oog voor de bijzondere, individuele aspecten van de zaak. De staatssecretaris heeft het naturalisatieverzoek aangegrepen om het leven van verzoekster en haar verklaringen nog eens onder een vergrootglas te leggen.
2.2
De rechtbank oordeelt als volgt. Als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de bestuursrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. De rechtbank moet dus beoordelen of de staatssecretaris geheel of gedeeltelijk aan verzoekster is tegemoetgekomen.
2.3
De rechtbank volgt de staatssecretaris in zijn standpunt dat verzoekster niet in aanmerking komt voor proceskostenvergoeding, omdat het besluit van 26 april 2021 niet is herroepen. Verzoekster heeft immers in september 2022 een nieuwe aanvraag ingediend waar positief op is beslist. Van tegemoetkomen is geen sprake. Er bestaat dan ook geen aanleiding om de staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten.
2.4
In de omstandigheid dat de staatssecretaris bij het bestreden besluit van 9 september 2021 het bezwaar ongegrond heeft verklaard terwijl de staatssecretaris bij brief van 16 september 2021 (een week later) aan verzoekster heeft laten weten dat onvoldoende aanleiding bestaat om de verblijfsvergunning in te trekken, ziet de rechtbank evenmin aanleiding om tot een proceskostenveroordeling over te gaan. Daartoe wijst de rechtbank op het in het besluit van 9 september 2021 ingenomen standpunt van de staatssecretaris, onder verwijzing naar jurisprudentie van de ABRvS, dat het volgens de Handleiding te ver voert om in de naturalisatieprocedure te onderzoeken of er grond bestaat om de verblijfsvergunning niet in te trekken. De omstandigheden dat verzoekster gebruik heeft gemaakt van haar recht om tegen het bestreden besluit in rechte op te komen en de staatssecretaris op een nieuw verzoek om naturalisatie positief heeft beslist, omdat de verblijfsvergunning uiteindelijk niet is ingetrokken, maken niet dat sprake is van een tegemoetkomen in voornoemde zin.
2.5
De rechtbank vindt steun voor haar oordeel in eerder genoemde uitspraak van 24 juni 2020 waar de ABRvS overweegt dat de enkele omstandigheid dat de staatssecretaris ten tijde van de besluitvorming in de naturalisatieprocedure aan een vreemdeling het voornemen om zijn verblijfsvergunning in te trekken bekend heeft gemaakt, al tot het oordeel leidt dat bedenkingen in de zin van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de RWN bestaan.
3.1
De rechtbank wijst het verzoek om de staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten af.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Buikema, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.