ECLI:NL:RBDHA:2023:11710

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 augustus 2023
Publicatiedatum
4 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.17443
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en onderzoek naar adequate opvang van een minderjarige vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 augustus 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een minderjarige vreemdeling, eiser, die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat het asielrelaas van eiser niet geloofwaardig werd geacht. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, vreesde voor zijn leven in Marokko vanwege problemen met de maffia, maar de staatssecretaris concludeerde dat de verklaringen van eiser over deze problemen onwaarschijnlijk en tegenstrijdig waren. De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag door de staatssecretaris bevestigd, maar oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de adequate opvang van eiser in het land van herkomst, nu hij meerderjarig was geworden. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank heeft tevens geoordeeld dat eiser recht heeft op een vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.17443

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. E. Ebes),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. M.P. Gaal-de Groot).

Inleiding

1. Bij besluit van 8 juni 2023 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, en artikel 30b, eerste lid en aanhef en onder b van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Voorts heeft de staatssecretaris eiser geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14, eerste lid aanhef en onder e, Vw juncto artikel 3.6a, eerste lid of artikel 3.6b, eerste lid, Vreemdelingenbesluit (Vb) verleend. Aan eiser is geen uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw 2000 verleend. Tevens is een vertrektermijn onthouden en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 12 juli 2023, tezamen met zaak NL23.17444, op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Totstandkoming besluit

2.1
Op 26 maart 2021 heeft eiser een asielaanvraag gedaan. Op 2 december 2021 heeft de staatssecretaris deze aanvraag als kennelijk ongegrond afgewezen en daarnaast aan eiser geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend en is aan eiser voorlopig uitstel van vertrek verleend in afwachting van de beslissing om ambtshalve toepassing van artikel 64 Vw 2000. Eiser heeft tegen dat besluit beroep ingesteld en dat beroep is op zitting behandeld. Eisers beroep tegen dit besluit is door deze rechtbank op 21 januari 2022 ongegrond verklaard, waarna eiser hoger beroep heeft ingesteld. Op 26 augustus 2022 heeft de staatssecretaris, naar aanleiding van vragen van de Raad van State van 29 juni 2022, het besluit van 2 december 2021 alsnog ingetrokken.
2.2
Op 8 juni 2023 heeft de staatssecretaris het bestreden besluit genomen.
Beoordeling door de rechtbank
Asielaanvraag
3. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank eerst het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
Het asielrelaas
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] . Hij heeft op 26 maart 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Eiser stelt dat hij vreest voor zijn leven in Marokko, omdat de maffia naar hem op zoek is. Zijn vader smokkelde hasj voor de maffia en eiser heeft voor zijn vader hasj gesmokkeld. Eiser is daarvoor in 2011, toen hij 7 jaar oud was, opgepakt door de politie. Onder druk van de politie (waarbij eiser ook mishandeld is) heeft eiser verklaringen over de smokkel door zijn vader voor en over de maffia afgelegd. Door die verklaringen bij de politie zit de maffia nog steeds achter eiser aan. In 2013 heeft de maffia zijn (voormalige) huis in brand gestoken en in 2021 heeft de maffia zijn vader vermoord.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen:
  • identiteit, nationaliteit en herkomst; en
  • problemen met de maffia als gevolg van de drugshandel van vader
De staatssecretaris stelt zich hierover op het standpunt dat het eerste element geloofwaardig is, maar het element over problemen met de maffia niet. De staatssecretaris stelt dat eisers verklaringen over het tweede element onwaarschijnlijk, ongerijmd, summier en op punten tegenstrijdig zijn. De staatssecretaris concludeert daarom dat de asielaanvraag moet worden afgewezen als kennelijk ongegrond.
6. Eiser stelt zich in de eerste plaats op het standpunt dat het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd is, nu niet blijkt dat de staatssecretaris de correcties en aanvullingen, de zienswijze en de gronden van het beroepschrift in de beoordeling heeft betrokken. Ter onderbouwing van dit standpunt wijst eiser op een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 5 augustus 2021. [1] Eiser stelt voorts dat uit het bestreden besluit niet blijkt dat bij de beoordeling rekening is gehouden met zijn leeftijd en zijn referentiekader. Bij de beoordeling van het asielrelaas is verzuimd rekening te houden met het referentiekader van eiser. Eiser is een ‘jongen van de straat’, die nauwelijks school heeft gehad en evenmin is rekening gehouden met zijn pijnklachten bij het afnemen van de gehoren. Dat bij het horen zelf rekening is gehouden met de leeftijd van eiser wil niet zeggen dat daarom van hem diepgaandere antwoorden mochten worden verwacht dan hij heeft gegeven.
7.1
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris de correcties en aanvullingen, de zienswijze en de gronden van het beroepschrift van 13 december 2021 voldoende kenbaar in de beoordeling heeft betrokken. Aan eiser kan worden toegegeven dat in het voornemen niet expliciet is verwezen naar deze stukken, maar er wordt op meerdere punten in de beschikking door de staatssecretaris expliciet ingegaan op wat eiser in deze stukken naar voren heeft gebracht en tevens is in het voornemen en het bestreden besluit ook aangegeven waarom eiser daarin niet gevolgd wordt. Zo geeft de staatssecretaris bijvoorbeeld uitleg over het gebruik van een telefonische tolk en verklaart de staatssecretaris ook hoe rekening is gehouden met de persoonlijke omstandigheden van eiser tijdens het horen. Afgezien van het beroepsschrift van 21 april 2023 zijn ook geen nieuwe inhoudelijke punten door eiser ingebracht. Deze grond slaagt niet.
7.2
De rechtbank is voorts van oordeel dat de staatssecretaris ook het referentiekader van eiser voldoende bij het horen en in de beoordeling betrokken heeft. Tijdens de gehoren is meermaals gecontroleerd of eiser de vragen begreep en is op bepaalde aspecten doorgevraagd of om verduidelijking gevraagd. Ook zijn voor eiser onduidelijke vragen op andere wijze gesteld of geherformuleerd. Uit de gehoren komt ook niet naar voren dat eiser de vragen niet begrepen heeft. Gesteld noch gebleken is dat bij het horen geen rekening is gehouden met het advies van MediFirst. Ter zitting heeft eiser ook aangegeven dat het horen zelf op juiste wijze heeft plaats gevonden. Voor zover is betoogd dat de beoordeling van het relaas niet leeftijdsconform heeft plaatsgevonden, volgt de rechtbank eiser daarin niet. De staatssecretaris heeft zijn besluit terecht gebaseerd op de verklaringen van eiser uit de gehoren. Niet gebleken is namelijk dat van eiser in zijn antwoorden een diepgang is gevraagd die gezien zijn leeftijd en achtergrond van hem niet verwacht kon worden. Voorts is onvoldoende aangegeven op welke punten bij de beoordeling door de staatssecretaris ten onrechte geen rekening is gehouden met het referentiekader van eiser. Voor zover eiser bedoeld heeft te stellen dat het niet rekening houden met zijn referentiekader reeds voortvloeit uit het feit dat bepaalde verklaringen van eiser over zijn opvang kennelijk wel geloofwaardig zijn geacht, maar zijn gestelde problemen met de maffia niet, volgt de rechtbank eiser niet in deze stelling.
Geloofwaardigheid
7. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. De staatssecretaris heeft daaraan ten grondslag gelegd dat de problemen van eiser met de maffia niet geloofwaardig zijn. Deze problemen acht de staatssecretaris niet geloofwaardig omdat eiser tegenstrijdige en onwaarschijnlijke verklaringen heeft afgelegd.
7.1
Eiser stelt daarentegen dat het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd is, nu niet duidelijk is waarom de staatssecretaris bepaalde verklaringen van eiser wel geloofwaardig acht, maar andere verklaringen niet. De staatssecretaris gelooft bijvoorbeeld wel de verklaringen van eiser die staven dat eiser in Marokko (of Algerije) adequate opvang heeft, maar gelooft niet dat eiser problemen met de maffia vreest. Dat komt gekunsteld over.
7.2
De rechtbank is, gelijk de rechtbank in de eerdere uitspraak van 21 januari 2022 [2] heeft geoordeeld, van oordeel dat de staatssecretaris niet ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat de gestelde problemen met de maffia niet geloofwaardig zijn. De staatssecretaris heeft in de beschikking duidelijk en concreet aangegeven welke verklaringen van eiser ongeloofwaardig zijn en ook waarom dat het geval is.
7.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet valt in te zien dat het niet geloofwaardig is dat de politie aan twee heel jonge kinderen, van zes en zeven jaar oud, een maatregel, inhoudende een meldplicht zou opleggen waarbij zij zich twee keer in de week bij de politie moesten melden. Uit objectieve informatie blijkt immers dat de leeftijd voor strafrechtelijke aansprakelijkheid in Marokko gesteld is op twaalf jaar. Ook het gegeven dat de maatregel gedurende zeven of acht jaar gehandhaafd is, heeft de staatssecretaris ongeloofwaardig kunnen achten. De stelling van eiser dat het om een beschermingsmaatregel zou gaan, maakt dit niet anders. Bovendien heeft eiser in onderhavige procedure, desgevraagd, ter zitting verklaard dat hij zich destijds moest melden bij de politie om meer informatie over de maffia te verschaffen. De staatssecretaris heeft het in dit licht ook ongeloofwaardig kunnen achten dat de maffia jarenlang achter eiser aan zou zitten om wraak te nemen, maar hem nooit heeft kunnen vinden. Dit geldt temeer nu eiser zich naar zijn zeggen gedurende zeven jaar lang elke week van 2011 tot 2018 bij de politie in Marokko gemeld heeft, terwijl de maffia naar hem op zoek was en de politie volgens eiser geen bescherming kon bieden. Daarnaast heeft de staatssecretaris het onwaarschijnlijk kunnen achten dat de maffia inmiddels bijna tien jaar op zoek zou zijn naar eiser omdat hij als kind van zeven jaar iets heeft verklaard bij de politie. Bovendien heeft de staatssecretaris het gedrag van eiser ongerijmd kunnen vinden nu eiser is teruggegaan naar Marokko, terwijl hij daar naar eigen zeggen moest vrezen voor de maffia en hij daar ook foto’s van zichzelf op Facebook geplaatst op herkenbare locaties.
7.4
Voorts heeft de staatssecretaris de gestelde vergeldingsmaatregelen niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat niet valt in te zien dat eiser kennis had van documenten waaruit blijkt dat de maffia tijdelijk uitgeweken was naar Italië of Turkije en uiteindelijk derden ingehuurd heeft om de brand te stichten. De rechtbank kan de staatssecretaris tevens volgen in de conclusie dat het vreemd is dat eiser op de hoogte was van de interne organisatie van de maffia en dat er niet alleen veel tijd zat tussen de brandstichting en de afgelegde verklaringen bij de politie, maar dat het ook bijzonder is dat de woning in brand is gestoken terwijl eiser en zijn familie daar niet meer woonden.
7.5
Hetzelfde geldt voor eisers verklaringen over zijn sociale media-accounts. De staatssecretaris heeft bij zijn standpunt kunnen betrekken dat eiser niet met stukken heeft onderbouwd dat hij ook via Facebook zou zijn bedreigd door de maffia. Het is de staatssecretaris niet duidelijk hoe de maffia steeds achter eisers wisselende accounts kwam. Eiser verklaart hier summier en vaag over. Ook hierover stelt de staatssecretaris niet ten onrechte dat het onduidelijk is hoe eiser inzicht heeft in het doen en laten van de maffia, maar niet kan verklaren hoe de maffia hem online op heeft gespoord.
Ook de gestelde moord op eisers vader heeft de staatssecretaris niet ten onrechte niet geloofwaardig kunnen achten nu de staatssecretaris het onwaarschijnlijk heeft kunnen achten dat de maffia deze moord tien jaar na de verklaringen van eiser als kind bij de politie zou plegen. Eiser heeft ook geen documenten overgelegd waaruit de moord op zijn vader blijkt. Ondanks meerdere verklaringen van eisers kant, heeft hij, ook als van diens overlijden zou moeten worden uitgegaan, niet aangetoond dat dit overlijden het gevolg van een door de maffia gepleegde moord is. Dit volgt niet uit de door eiser overgelegde foto van een graf.
7.6
De staatssecretaris stelt tot slot niet ten onrechte dat de overgelegde foto’s en de transcriptie van voicemailberichten eisers verhaal niet aannemelijk maken. De foto’s zijn niet aan eiser te linken, waardoor hier ook niet uit blijkt dat eiser persoonlijke problemen heeft. Van de bedreigingen in de voiceberichten is niet vast te stellen wat de bron is. Deze kunnen door eenieder ingesproken zijn en bewijzen dus niet dat eiser daadwerkelijk door de maffia wordt gezocht en bedreigd. De rechtbank kan de staatssecretaris volgen in deze redenering.
7.7
Nu eiser afkomstig is uit een land dat door de staatssecretaris als een veilig land van herkomst wordt aangemerkt en eiser tegen deze aanwijzing als veilig land geen gronden heeft ingediend, heeft de staatssecretaris deze aanvraag, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
Adequate opvang
8. De staatssecretaris heeft voorts bezien of eiser in aanmerking kwam voor verlening van een reguliere buitenschuldvergunning met terugwerkende kracht. De staatssecretaris heeft daar geen aanleiding toe gezien en zich op het standpunt gesteld dat tijdens de asielprocedure onderzoek is verricht naar adequate opvang voor eiser in het aanmeldgehoor en in het nader gehoor. Eiser heeft daarbij verklaard dat hij wel degelijk meerdere volwassen gezins- en familieleden had waar hij tijdens zijn minderjarigheid kon worden opgevangen. Voorts is in het voornemen al aangegeven dat eiser vier maanden na het uitbrengen van de beschikking van 2 december 2021 meerderjarig is geworden. Dit betekent dat DT&V [3] onvoldoende tijd heeft gehad tijdens de minderjarigheid van eiser om het onderzoek naar adequate opvang af te ronden. In de nota van 3 november 2022 en rectificatie van 1 mei 2023 van DT&V is te lezen dat de afwijzende beschikking op 2 december 2021 is uitgebracht en dat DT&V het overdrachtsdossier op 14 februari 2022 heeft ontvangen. Deze vertraging maakt geen verschil nu de redelijke termijn voor DT&V om onderzoek te doen naar adequate opvang een jaar is, welk jaar begint te lopen vanaf het uitbrengen van de afwijzende beschikking. Ingevolge IB 2023/41 geldt dat, in zijn algemeenheid het onderzoek naar adequate opvang niet afgerond kan worden indien de periode vanaf de asielaanvraag tot aan het moment dat de alleenstaande minderjarige vreemdeling meerderjarig is geworden, niet langer is dan de geldende beslistermijn van anderhalf jaar. Eiser is binnen die periode meerderjarig geworden. Nu hij meerderjarig is mag van hem verwacht mag worden dat hij een zelfstandig bestaan opbouwt. Er is dan ook geen reden waarom hem geen terugkeerbesluit opgelegd zou kunnen worden.
8.1
Eiser stelt op zijn beurt dat de weigering om hem met terugwerkende kracht een voortgezet regulier verblijfrecht te verlenen niet deugdelijk gemotiveerd is. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit niet voldaan aan het bepaalde in het arrest T.Q. van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 januari 2021. [4] De staatssecretaris heeft namelijk onvoldoende onderzocht of eiser adequate opvang zal hebben in het land van herkomst. De staatssecretaris had eiser, na de intrekking van het besluit van 2 december 2021, opnieuw moeten horen om na te gaan of de gegevens nog steeds actueel waren. Eiser is bovendien vanuit Algerije uitgezet naar Marokko, waaruit blijkt dat hij niet kan verblijven bij zijn moeder die daar woont. De staatssecretaris heeft voorts nagelaten te verifiëren of eisers tante nog woont op het adres waar zij woonde ten tijde van het aanmeldgehoor. Volgens eisers blijkt uit Werkinstructie 2022/74 bovendien dat DT&V in het geval van zijn tante onderzoek had moeten doen naar de opvang, omdat het gaat om opvang bij een ander familielid dan een ouder. Het verblijf bij vader in Ceuta was op een niet concreet en daarmee niet traceerbaar adres. Eiser heeft bovendien verklaard dat zijn vader is overleden. De staatssecretaris is niet nagegaan of eisers vader nog in leven is en of hij eiser dus op kan vangen. Bovendien stelt eiser dat er geen sprake kan zijn van adequate opvang bij een ouder die zijn eigen kinderen als drugskoerier heeft ingezet.
8.2
De rechtbank overweegt als volgt. De staatssecretaris heeft eisers verklaringen over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht. Wel is in geschil of eiser in het land van herkomst adequate opvang heeft.
8.3
Uit de rechtspraak van de Afdeling [5] blijkt dat – volgend uit het TQ-arrest – de staatssecretaris, voorafgaand aan het nemen van een terugkeerbesluit voor een niet-begeleide minderjarige, de situatie van die minderjarige algemeen en grondig moet toetsen, rekening houdend met het belang van het kind. De staatssecretaris moet zich er in dat kader van overtuigen dat er voor de niet-begeleide minderjarige adequate opvang aanwezig in het land van terugkeer. Daarbij moet de staatssecretaris meerdere aspecten betrekken, zoals de leeftijd, het geslacht, de bijzondere kwetsbaarheid, de fysieke en mentale gezondheid, het eventuele verblijf in een pleeggezin, het opleidingsniveau en de sociale omgeving van de minderjarige. De rechtbank overweegt voorts dat uit de rechtspraak van de Afdeling blijkt dat de aard en omvang van het onderzoek naar adequate opvang van geval tot geval erg kan verschillen, maar dat de staatssecretaris in het concrete geval moet aangeven welke hindernissen hij heeft ondervonden bij het doen van onderzoek. [6] Verder volgt uit de rechtspraak van de Afdeling dat de staatssecretaris niet langer gehouden is om te onderzoeken of adequate opvang aanwezig is in het land van terugkeer op het moment dat de niet-begeleide vreemdeling meerderjarig is geworden. Dit is echter anders wanneer de staatssecretaris tijdens de minderjarigheid van de vreemdeling onvoldoende voortvarend aan dit onderzoek heeft gewerkt. In dit verband heeft de Afdeling tevens overwogen dat de staatssecretaris, op grond van artikel 24, derde lid, van de Opvangrichtlijn, zo spoedig mogelijk nadat een verzoek om asielbescherming is ingediend moet beginnen met het opsporen van gezinsleden van de niet-begeleide minderjarige. Dit wordt in die zin begrenst dat het er niet toe mag leiden dat de veiligheid van de niet-begeleide minderjarige of zijn familieleden in het geding komt. De staatssecretaris moet in het concrete geval aantonen dat hij voortvarend gehandeld heeft aangezien een niet-begeleide minderjarige niet te lang in onzekerheid mag verkeren over zijn verblijfsstatus. [7]
8.4
In casu staat vast staat dat eiser een niet begeleide-minderjarige was toen hij zijn asielaanvraag indiende. Deze aanvraag is in eerste instantie bij besluit van 2 december 2021 afgewezen, waarna de staatssecretaris het onderzoek naar adequate opvang voor eiser op 14 februari 2022 aan DT&V heeft overgedragen. Kennelijk was de staatssecretaris toen van oordeel dat er nader onderzoek naar adequate opvang plaats diende te vinden. Uit de nota’s van DT&V van 3 november 2022 en de correctie daarop van 1 mei 2023 leidt de rechtbank af dat door DT&V geen nader onderzoek naar adequate opvang is verricht omdat de termijn tussen 14 februari 2022 en [xx] maart 2022, de datum waarop eiser meerderjarig werd, daarvoor “te kort” was. Voor zover de staatssecretaris zich in het bestreden besluit (en ter zitting) tevens op het standpunt heeft gesteld dat de redelijke termijn om onderzoek te doen eerst begint te lopen ná het uitbrengen van de afwijzende beschikking, miskent dat naar het oordeel van de rechtbank dat de staatssecretaris – zoals hiervoor overwogen - gehouden is in het geval van een niet-begeleide minderjarige om zo spoedig mogelijk nadat een verzoek om asiel is ingediend, te beginnen met het opsporen van familieleden.
8.5
Voor zover de staatssecretaris zich op het standpunt heeft gesteld dat het onderzoek naar adequate opvang wel voortvarend is aangevangen en/of geweest doordat eiser een aanmeldgehoor en een nader gehoor is afgenomen waarin hem is gevraagd naar zijn familie- en gezinsleden, overweegt de rechtbank dat - nog daargelaten de vraag of hier van een onderzoek naar adequate opvang gesproken kan worden nu het hier de gebruikelijke vragen betreft die in het kader van een asielaanvraag worden gesteld - niet duidelijk is geworden waarom door de staatssecretaris naar aanleiding van de verklaringen die door eiser in dat verband zijn afgelegd, geen vervolg is gegeven aan dit onderzoek, door bijvoorbeeld contact op te nemen met familieleden of adressen te verifiëren. Niet is gesteld dat dat onderzoek tijdrovend was of niet plaats kon vinden vanwege de veiligheid van eiser en/of zijn familie. De staatssecretaris heeft in dit verband enkel gesteld dat er onvoldoende tijd is geweest om het onderzoek af te ronden. De staatssecretaris kan in dit verband niet volstaan met het enkele standpunt dat eiser inmiddels meerderjarig is. Dat zou immers betekenen dat hij zonder repercussies het onderzoek naar adequate opvang achterwege kon laten.
8.6
Als de staatssecretaris in het bestreden besluit tevens bedoeld heeft zich op het standpunt te stellen dat het feit eiser in zijn gehoren heeft verklaard dat er meerdere volwassen gezins- en familieleden zijn waar hij tijdens zijn minderjarigheid heeft verbleven of kon worden opgevangen, reeds meebrengt dat er sprake is van adequate opvang, zodat er geen aanleiding was om hem met terugwerkende kracht voor een buitenschuldvergunning in aanmerking te laten komen, volgt de rechtbank de staatssecretaris daarin niet. Dat zou ook op gespannen voet staan met het feit dat de staatssecretaris zich in eerste instantie kennelijk op het standpunt heeft gesteld dat nader onderzoek door DT&V naar adequate opvang nodig was. Weliswaar staat in de nota van 3 november 2022 en de rectificatie daarop van 1 mei 2023 van DT&V vermeld dat uit het dossier valt af te leiden dat eiser contacten heeft gehad met zijn moeder, broer en zus, en heeft de staatssecretaris er in het bestreden besluit naar verwezen dat uit het dossier naar voren komt dat er ook andere familie- en gezinsleden zijn waar eiser heeft verbleven, maar deze informatie is zonder nader onderzoek naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende concreet om enkel op basis daarvan te concluderen dat er sprake is van adequate opvang. In voornoemde nota’s staat tevens vermeld dat er op dat moment geen vertrekgesprekken hadden plaatsgevonden, zodat daaruit niet kan worden afgeleid dat er sprake was van een situatie waarin door eiser niet werd meegewerkt.
8.7
Het vorenstaande betekent dat het beroep van eiser ten aanzien van dit onderdeel gegrond is en dat het besluit daarom in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dan wel het motiveringsbeginsel van artikel 3:46, van de Awb.

Conclusie en gevolgen

9. Het vorenstaande brengt mee dat bestreden besluit niet in stand kan blijven. De rechtbank zal het bestreden besluit dan ook vernietigen en de staatssecretaris opdragen een nieuw besluit te nemen. Zoals hiervoor is overwogen, heeft de staatssecretaris de asielaanvraag echter terecht afgewezen. Zonder nieuwe feiten en omstandigheden, kan de staatssecretaris daarin echter vasthouden aan de beslissing over de ongegrondheid van de asielaanspraak. De rechtbank verwijst daarbij naar hetgeen is overwogen in de uitspraak van de Afdeling van 8 juni 2022. [8]
De staatssecretaris zal, gelet op hetgeen hiervoor in r.o. 8.4-8.6 is overwogen, moeten onderzoeken of er adequate opvang was voor eiser in het land van terugkeer en of er met terugwerkende kracht reden is om aan eiser een verblijfsrecht buiten schuld te verlenen en zo ja, wat de gevolgen daarvan zouden zijn op de datum van meerderjarigheid.
9.1
De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat er door de staatssecretaris nader onderzoek naar adequate opvang voor eiser verricht zal moeten worden. De rechtbank bepaalt dan ook met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat de staatssecretaris een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak.
9.2
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 8 juni 2023;
- draagt de staatssecretaris op binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
- veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Schuiling, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Dijk, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

3.Dienst Terugkeer & Vertrek.
4.ECLI:EU:C:2021:9.
5.Vgl. de uitspraak van de Afdeling van 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1530.
6.ECLI:NL:RVS:2022:1530, r.o. 14 en 22.
7.Idem, r.o. 14-14.2.