ECLI:NL:RBDHA:2023:11622
Rechtbank Den Haag
- Vereenvoudigde behandeling
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag na vertrek met onbekende bestemming
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 juli 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een asielaanvraag. De eiser, vertegenwoordigd door mr. A. van der Toorn, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 16 mei 2023 als ongegrond werd afgewezen. Na de afwijzing heeft de staatssecretaris op 31 mei 2023 meegedeeld dat de eiser op 30 mei 2023 met onbekende bestemming is vertrokken.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat na een melding van vertrek met onbekende bestemming, de vooronderstelling geldt dat de vreemdeling niet langer prijs stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. Het is aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat deze vooronderstelling onjuist is en dat er nog sprake is van procesbelang. De rechtbank heeft de gemachtigde van de eiser gevraagd om te bevestigen of de eiser nog in Nederland verblijft en of er contact is geweest sinds het vertrek. De gemachtigde heeft echter aangegeven dat hij niet weet of de eiser nog in Nederland is en dat er sinds het vertrek geen contact is geweest.
Gezien deze omstandigheden concludeert de rechtbank dat de eiser geen prijs meer stelt op een inhoudelijke beoordeling van het beroep. Daarom is het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, in aanwezigheid van griffier mr. B. Voors, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld binnen zes weken na bekendmaking.