ECLI:NL:RBDHA:2023:11584

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 augustus 2023
Publicatiedatum
3 augustus 2023
Zaaknummer
09/214969-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen poging brandstichting van een voertuig met gemeen gevaar voor goederen

Op 3 augustus 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van een poging tot brandstichting aan een Audi Q2. De feiten vonden plaats op 29 juli 2022 in 's-Gravenhage, waar de verdachte samen met anderen opzettelijk brand probeerde te stichten aan het voertuig van een advocaat. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte instructies heeft gegeven aan zijn mededaders, die vervolgens brandstof over de auto hebben gegoten en geprobeerd hebben deze in brand te steken. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van gemeen gevaar voor goederen, aangezien de poging tot brandstichting niet alleen de auto, maar ook andere voertuigen en de omgeving in gevaar bracht. De verdachte werd veroordeeld tot een jeugddetentie van 60 dagen, waarvan 44 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden. Daarnaast werd een werkstraf van 100 uren opgelegd. De benadeelde partijen, die immateriële schadevergoeding vorderden, werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, omdat de rechtbank oordeelde dat de schade onvoldoende was onderbouwd. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder eerdere veroordelingen en de noodzaak voor begeleiding en behandeling.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09/214969-22
Datum uitspraak: 3 augustus 2023
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de besloten terechtzitting van 20 juli 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. L. Post en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. J.S. Dijkstra naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 29 juli 2022 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te (doen) stichten aan (onderdelen van) een voertuig, te weten een Audi Q2 (met [kenteken] ), met dat opzet met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen:
- zijn mededader(s) opdracht en/of instructies heeft gegeven tot de (poging tot) brandstichting van voornoemd voertuig door de volgende berichten naar die mededader(s) te versturen:
"Ewa doe en laat me weten als is gelukt",
"Doe over die vooruit dan glijd"
"Naar beneden"
"Zijn jullie al loesoe"
"Ga snel weg"
- waarop die mededader(s) voornoemd voertuig heeft/hebben overgoten/besprenkeld met brandstof en/of
- die mededader(s) papiersnippers (of iets soortgelijks) op voornoemd voertuig hebben gelegd en/of
- vervolgens open vuur in aanraking hebben gebracht met die papiersnippers (of iets soortgelijks) en/of (de brandstof op) voornoemd voertuig, en daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten overige voertuigen in de nabijheid van voornoemde Audi Q2 en/of bestrating en/of struiken te duchten was terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit.
3.3
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden opgenomen.
3.4
Bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt op basis van de gebezigde bewijsmiddelen vast dat de verdachte degene is geweest die op 29 juli 2022 de berichten, zoals ten laste gelegd, aan de [medeverdachte 1] heeft verstuurd.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld hoe dit handelen van de verdachte moet worden gekwalificeerd. De betrokkenheid aan een strafbaar feit kan als medeplegen worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De rechtbank leidt uit het tijdstip en de inhoud van de door de verdachte verzonden berichten af dat hij, omstreeks het moment van de poging tot brandstichting, [medeverdachte 1] instructies daartoe heeft gegeven, inhoudende dat – zo begrijpt de rechtbank – [medeverdachte 1] het moest doen en het moest laten weten als het was gelukt, gevolgd door de instructie op welke wijze moest worden gehandeld namelijk dat er brandstof over de voorruit gegoten moest worden, zodat dit naar beneden zou glijden. [medeverdachte 1] heeft, samen met [medeverdachte 2] , gevolg gegeven aan deze instructies en heeft daadwerkelijk brandstof over de voorruit gegoten. De rechtbank leidt hieruit af dat de verdachte een aansturende rol in het geheel heeft gehad, waarbij de uitvoerders van de poging tot brandstichting ondergeschikt waren aan de verdachte.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten is komen vast te staan. Hoewel geen sprake is van een gezamenlijke uitvoering, is de bijdrage van verdachte aan het tenlastegelegde naar het oordeel van de rechtbank van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot opzettelijke brandstichting, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 29 juli 2022 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten aan (onderdelen van) een voertuig, te weten een Audi Q2 (met [kenteken] ), met dat opzet:
- zijn mededader instructies heeft gegeven tot de (poging tot) brandstichting van voornoemd voertuig door de volgende berichten naar
een vandie mededaders te versturen:
"Ewa doe en laat me weten als is gelukt",
"Doe over die vooruit dan glijd"
"Naar beneden"
"Zijn jullie al loesoe"
"Ga snel weg"
- waarop die mededaders voornoemd voertuig hebben overgoten met brandstof en
- die mededaders papiersnippers op voornoemd voertuig hebben gelegd en
- vervolgens open vuur in aanraking hebben gebracht met die papiersnippers en de brandstof op voornoemd voertuig, en daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten
eenvoertuig in de nabijheid van voornoemde Audi Q2, te duchten was terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of typefouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De op te leggen straffen

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 60 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De officier van justitie heeft gevorderd een gedeelte van 44 dagen voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden overeenkomstig het vonnis dat op 21 november 2022 is gewezen in de zaak tegen de verdachte met parketnummer 09/210826-22, waaronder begrepen een contactverbod met de medeverdachten en de slachtoffers in onderhavige zaak. De officier van justitie heeft daarnaast een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen jeugddetentie gevorderd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om aan de verdachte geen jeugddetentie op te leggen die de duur van het reeds ondergane voorarrest overstijgt.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit het rapport van de Raad en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feitDe verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een poging tot brandstichting, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was. Zijn mededaders hebben midden in de nacht een auto, die toebehoorde aan een advocaat, en die geparkeerd stond voor diens woning, overgoten met benzine. Vervolgens hebben zij met een aansteker geprobeerd papiersnippers en die benzine in brand te steken. De verdachte heeft daarbij een aansturende rol gehad door het geven van instructies. Dat de poging tot brandstichting is mislukt, doordat een buurtbewoner naar buiten kwam en de mededaders zijn gevlucht, neemt niet weg dat het incident zeer bedreigend is geweest voor de eigenaar van de auto en zijn gezin. Zoals ook blijkt uit de toelichting die namens hen ter zitting is gegeven, hebben de aangever en zijn vrouw nog altijd gevoelens van angst en onveiligheid die zijn ontstaan naar aanleiding van de poging tot brandstichting. De verdachte heeft geen openheid willen geven over de achtergrond waartegen het bewezenverklaarde heeft plaatsgevonden. De rechtbank neemt het de verdachte zeer kwalijk dat hierbij een advocaat kennelijk het doelwit was.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 28 juni 2023. Hieruit is onder meer gebleken dat de verdachte op 21 november 2022 is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Derhalve is art. 63 Sr van toepassing.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 28 oktober 2022. Daaruit is gebleken dat de verdachte, vanuit orthopedagogisch perspectief, vooral baat kan hebben bij een (intensieve) behandeling bij de Waag, gericht op hulp bij het plannen en organiseren van dagelijkse bezigheden, het versterken van de eigen identiteit, hulp bieden bij het bieden van weerstand tegen invloeden van antisociale leeftijdsgenoten, versterken van het mentaliserend vermogen, waardoor hij meer begrip en empathie kan ontwikkelen voor anderen. De Raad heeft daarom geadviseerd om aan de verdachte een (deels) voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, onder de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de jeugdreclassering, de verplichting om onderwijs te volgen en zijn bijbaan te behouden, de verplichting om mee te werken aan het aangeboden hulpverleningstraject vanuit de Waag en de verplichting om mee te werken aan begeleiding van een coach.
De zittingsvertegenwoordiger van de Jeugdreclassering heeft ter terechtzitting medegedeeld dat de verdachte gemotiveerd is om een opleiding te gaan volgen. Momenteel heeft de verdachte wekelijks gesprekken bij De Waag. Hij heeft hiervoor echter wel een laatste kans gekregen, omdat hij een periode niet op afspraken verscheen. Momenteel lijkt de verdachte zich wel aan deze afspraken te houden. De begeleiding van een coach wordt noodzakelijk geacht. Daarnaast staat de verdachte op de wachtlijst voor begeleid wonen.
Strafmodaliteit en strafmaatAlles afwegende is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van een deels voorwaardelijke werkstraf – zoals geadviseerd door de Raad en verzocht door de verdediging – geen recht doet aan de ernst van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal aan de verdachte opleggen een jeugddetentie van 60 dagen, met aftrek van de tijd die hij vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank zal 44 dagen van die straf voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaren met als bijzondere voorwaarden de bijzondere voorwaarden overeenkomstig het vonnis dat op 21 november 2022 is gewezen in de zaak tegen de verdachte met parketnummer 09/210826-22, waaronder begrepen een contactverbod met de medeverdachten en de slachtoffers in onderhavige zaak en de verplichting om mee te werken aan begeleiding door een coach. Dit om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en te bewerkstelligen dat de verdachte wordt begeleid, om zo de kans op recidive terug te dringen.
Om de verdachte daadwerkelijk nog straf te laten ervaren, hetgeen gerechtvaardigd gelet op de ernst van het feit, zal de rechtbank daarnaast aan de verdachte een werkstraf opleggen van 100 uren, subsidiair 50 dagen jeugddetentie.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen

[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben zich als benadeelde partij in het geding gevoegd. De benadeelde partijen vorderen beiden een bedrag van € 733,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht beide vorderingen voor toewijzing vatbaar.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet- ontvankelijk dienen te worden verklaard, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer 2] afgewezen dient te worden en het toe te wijzen bedrag met betrekking tot de vordering van [slachtoffer 1] gematigd dient te worden.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partijen hebben beiden immateriële schade gevorderd. De grondslag van de vorderingen is gelegen in de aantasting in de persoon `op andere wijze' als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Bij de benadeelde partijen zou sprake zijn van psychische schade. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (zie ECLI:NL:HR:2020:1955) blijkt dat degene die zich hierop beroept, voldoende concrete gegevens dient aan te voeren waaruit kan volgen dat naar aanleiding van het strafbare feit psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. De rechtbank is van oordeel dat de vorderingen op dit punt onvoldoende zijn onderbouwd. Het is invoelbaar dat de poging tot brandstichting heeft geleid tot gevoelens van angst en slapeloosheid bij de benadeelde partijen. Dergelijke gevoelens vormen echter op zichzelf geen geestelijk letsel en kunnen niet zonder meer als grondslag dienen voor immateriële schadevergoeding. Er zijn verder onvoldoende gegevens aangevoerd waaruit volgt dat er psychische schade is ontstaan naar aanleiding van de poging tot brandstichting die de verdachte heeft gepleegd. De benadeelde partijen zullen daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vorderingen tot vergoeding van immateriële schadevergoeding.
Nu de benadeelde partijen niet-ontvankelijk zullen worden verklaard, zullen de benadeelde partijen worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vorderingen gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen gegrond op de artikelen: 45, 47, 63, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 157 van het wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.5 bewezen is verklaard en kwalificeert dit als:
het medeplegen van een poging tot opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
straf
veroordeelt de verdachte tot:
een
jeugddetentievoor de duur van
60 (ZESTIG) DAGEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van deze jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot
44 (VIERENVEERTIG) DAGEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd als de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
twee jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en onder de voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich gedurende de proeftijd meldt bij de jeugdreclassering op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;
2. zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van De Waag, of een soortgelijke instelling, zolang die instelling dan wel de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;
3. gedurende de proeftijd onderwijs volgt, dan wel een andere zinvolle dagbesteding heeft;
4. gedurende de proeftijd laat begeleiden door zijn coach;
5. gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect en ook niet via sociale media – contact zal opnemen, zoeken of hebben met de medeverdachte in deze zaak, te weten:
- [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedatum 2] ;
- [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedatum 3] ;
zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
6. gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect en ook niet via sociale media – contact zal opnemen, zoeken of hebben met de slachtoffers in deze zaak, te weten:
- [slachtoffer 2] , geboren [geboortedatum 4] ;
- [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 5] ;
zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan Jeugdbescherming west, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert om toezicht te houden op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen
aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld
in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden
toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek
van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de
jeugdreclassering, zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht,
daaronder begrepen.
werkstrafveroordeelt de verdachte voorts tot:
voor de duur van
100 (HONDERD) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
50 (VIJFTIG) DAGEN;
de vorderingen van de benadeelde partijen
verklaart de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vorderingen;
veroordeelt de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vorderingen gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
het bevel tot voorlopige hechtenis
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.P. Meeuwisse, kinderrechter, voorzitter,
mr. C.M. van der Kleijn, kinderrechter,
mr. D.M. Rupert, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van:
mr. R. van Warners en mr. I.J.M.W. van der Sanden, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 augustus 2023.
Mr. Van der Kleijn en mr. Rupert zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.