Op 3 augustus 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Syrische eiseres die een aanvraag had ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) als familie- of gezinslid in het kader van nareis. De eiseres had op 12 oktober 2022 de aanvraag ingediend, maar verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, had niet tijdig op deze aanvraag beslist. Eiseres heeft verweerder op 5 mei 2023 in gebreke gesteld en vervolgens op 6 juni 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn van 90 dagen na ontvangst van de aanvraag is verstreken en dat eiseres rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Het beroep is daarom kennelijk gegrond. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de meervoudige kamer van dezelfde rechtbank, waarin is geoordeeld dat bij overschrijding van de beslistermijn bij aanvragen om gezinshereniging sprake is van een bijzonder geval.
De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen acht weken na de uitspraak een beslissing op de aanvraag moet nemen, tenzij er nader onderzoek nodig is. In dat geval moet verweerder binnen twintig weken na de uitspraak beslissen. Tevens wordt verweerder verplicht een dwangsom van € 100,- per dag te betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank stelt de verbeurde dwangsom vast op € 1.442,-, omdat meer dan 42 dagen zijn verstreken. Tot slot veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 418,50.