ECLI:NL:RBDHA:2023:11553

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 augustus 2023
Publicatiedatum
3 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.2389
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing proceskostenvergoeding in asielzaak na intrekking beroep

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een asielaanvraag. Verzoeker, een Syrische nationaliteit, heeft op 25 januari 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 30 september 2021. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft op 1 maart 2023 de asielaanvraag ingewilligd. Na deze beslissing heeft verzoeker zijn beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van proceskosten. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om op dit verzoek te reageren, waarop verweerder heeft aangegeven bereid te zijn de proceskosten te vergoeden tot een bedrag van € 418,50.

De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:54, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In de overwegingen van de rechtbank wordt ingegaan op de relevante artikelen van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De rechtbank concludeert dat, hoewel verweerder tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoeker, er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling op basis van het Bpb. De wettelijke beslistermijn voor de asielaanvraag was verstreken, maar de rechtbank oordeelt dat de verlenging van de beslistermijn door verweerder rechtsgeldig was.

Uiteindelijk heeft de rechtbank verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 418,50, gebaseerd op de toegezegde vergoeding door verweerder. Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.2389

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , verzoeker

geboren op [geboortedatum] ,
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J. Eliya),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Verzoeker heeft op 25 januari 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 30 september 2021.
Bij besluit van 1 maart 2023 heeft verweerder de asielaanvraag van verzoeker ingewilligd.
Verzoeker heeft vervolgens het beroep ingetrokken en verzocht om een vergoeding van proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek. Verweerder heeft hierop gereageerd. Verweerder is bereid de proceskosten voor het indienen van het beroep niet tijdig beslissen in onderhavige procedure te vergoeden tot een bedrag van € 418,50.
De rechtbank doet met toepassing van artikel 8:54, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
2. Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dat is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is verweerder tegemoet gekomen aan het beroep van verzoeker.
4. Verweerder is weliswaar tegemoetgekomen aan het beroep van verzoeker, maar toch bestaat op grond van het Bpb geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Verzoeker heeft de aanvraag ingediend op 30 september 2021. De wettelijke beslistermijn van zes maanden eindigde daarom op 30 maart 2022. Bij brief van 25 maart 2022 heeft verweerder de beslistermijn met negen maanden verlengd, op basis van artikel 42, vierde lid sub a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De beslistermijn eindigde daarmee op 30 december 2022. De staatssecretaris heeft echter, met inwerkingtreding van het WBV 2022/22, de mogelijkheid gecreëerd de beslistermijn van asielaanvragen, waarop nog niet was beslist op 27 september 2022, daarenboven met negen maanden te verlengen. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft in de uitspraak van haar meervoudige kamer van 26 april 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:6050) geoordeeld dat de staatssecretaris voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat op het moment van de inwerkingtreding van het WBV 2022/22 sprake was van een situatie, zoals bedoeld in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw. De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak van dat oordeel af te wijken. De generale verlenging van de beslistermijn is daarom rechtsgeldig. Omdat verweerder de uit de Procedurerichtlijn voortvloeiende maximale beslistermijn van 21 maanden niet wenst te overschrijden, heeft verweerder in het onderhavige geval de beslistermijn met slechts 6 maanden verlengd. De beslistermijn is daarom verstreken op 30 juni 2023. Dat betekent dat de ingebrekestelling van 1 januari 2023 prematuur was ingediend, hetgeen zou hebben geleid tot een niet-ontvankelijk beroep.
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bericht van 7 juni 2023 heeft toegezegd de proceskostenvergoeding aan verzoeker te zullen betalen. De rechtbank zal daarom verweerder veroordelen in de proceskosten tot een bedrag van € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift ter waarde van € 837,- en wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van F.Q. Peters, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.