In deze zaak heeft eiser, geboren op [geboortedatum] en van Tunesische nationaliteit, op 15 oktober 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag bij besluit van 24 januari 2022 kennelijk ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat door de rechtbank Zwolle op 5 augustus 2022 gegrond is verklaard, met de opdracht aan de Staatssecretaris om een nieuw besluit te nemen. Eiser heeft de Staatssecretaris op 25 mei 2023 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag en heeft op 12 juni 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De Staatssecretaris heeft op 21 juni 2023 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden na ontvangst van de aanvraag is verstreken en dat eiser rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Het beroep is kennelijk gegrond verklaard. De rechtbank heeft ook verwezen naar de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND en de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over de verbindendheid van deze wet.
De rechtbank heeft bepaald dat de Staatssecretaris binnen zes weken na de uitspraak een besluit op de asielaanvraag van eiser moet bekendmaken. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Eiser is ook in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van € 418,50.