ECLI:NL:RBDHA:2023:11534

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 augustus 2023
Publicatiedatum
3 augustus 2023
Zaaknummer
nl23.20767
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een vreemdeling op basis van artikel 59b Vreemdelingenwet 2000 met verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 augustus 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling, eiser, die van Marokkaanse nationaliteit is. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 17 juli 2023 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 28 juli 2023 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris de maatregel van bewaring terecht heeft opgelegd, omdat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestaat. Dit risico is onderbouwd met verschillende gronden, waaronder het feit dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen en zich enige tijd aan het toezicht heeft onttrokken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris voldoende gronden heeft om de maatregel te rechtvaardigen en dat er geen reden was om een lichter middel toe te passen. Eiser heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die de maatregel onevenredig bezwarend zouden maken.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.20767

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] eiser,

geboren op [datum]
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer[nummer]
(gemachtigde: mr. M. Rasul),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Diender).

Procesverloop

Bij besluit van 17 juli 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 28 juli 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen en
bijgestaan door mr. M. Pater, waarnemend voor de gemachtigde van eiser. Tevens is daar een tolk verschenen. Verweerder heeft zich op de rechtbank laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. De staatssecretaris heeft onderhavige maatregel gebaseerd op artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b (b-grond), van de Vw 2000. In dit verband stelt de staatssecretaris zich op het standpunt dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 29 Vw 2000, met name omdat er sprake is van een risico op onttrekking (b-grond). De staatssecretaris heeft hieraan ten grondslag dat eiser:
(zware gronden)
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
1.1.
De staatssecretaris heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de staatssecretaris overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
1.2.
Ter zitting heeft de staatssecretaris zware grond 3i laten vallen en de lichte gronden 4c, 4d en 4e.
Voortraject
2. De rechtbank stelt vast dat eiser de procedure voorafgaand aan de
inbewaringstelling niet heeft bestreden. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig. De
rechtbank ziet geen aanleiding om de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling
ambtshalve te toetsen.
Grondslag en gronden
3. De rechtbank is van oordeel dat de maatregel terecht op basis van de b-grond van artikel 59b van de Vw 2000 is opgelegd. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), bijvoorbeeld de uitspraak van 6 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4011, volgt dat met een deugdelijke motivering van het bestaan van een risico op onttrekking aan het toezicht – door middel van de in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vb 2000 opgenomen lichte en zware gronden – ook gegeven is dat een maatregel van bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, omdat anders die gegevens niet zouden kunnen worden verkregen.
3.1.
Verder overweegt de rechtbank dat de gronden 3a, 3b en 4b, in samenhang gezien met de daarbij gegeven toelichting, voldoende grond vormen voor de staatssecretaris zijn standpunt dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Immers, eiser heeft verklaard niet over een paspoort of visum te beschikken, zodat feitelijk juist is dat eiser Nederland niet op voorgeschreven wijze is binnengekomen. Eiser heeft in het gehoor voorafgaande aan de vreemdelingenbewaring desgevraagd aangegeven dat hij (in november 2020 vanuit Marokko naar Turkije is gereisd; daarna) illegaal over land is (door)gereisd naar Griekenland en vervolgens op [datum] in Nederland asiel heeft aangevraagd zonder daarbij identiteitspapieren te tonen. (3a). Verder is eiser op 29 maart 2023 met onbekende bestemming vertrokken (MOB) , waarna eiser door de Oostenrijkse autoriteiten middels een Dublin claim op 17 juli 2023 is overgedragen aan de Nederlandse autoriteten. Hiermee is gebleken dat eiser zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving enige tijd aan het toezicht heeft onttrokken (3b).
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, bijvoorbeeld de uitspraak van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829, kan de staatssecretaris bij de zware gronden 3a en 3b volstaan met een toelichting dat deze gronden zich feitelijk voordoen. De staatssecretaris heeft in het bestreden besluit toegelicht dat de zware gronden 3a en 3b zich feitelijk voordoen. De stelling van eiser dat hij asielzoeker is, doet niet af aan de feitelijke juistheid van de staatssecretaris zijn toelichting op zware grond 3a dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen nu hij bij zijn inreis niet in het bezit was van een geldig reisdocument. De lichte grond 4b kan ook aan de maatregel ten grondslag worden gelegd, nu eiser meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend, hetgeen ook niet is betwist. Uit deze gronden blijkt dat in beginsel een reëel risico op onttrekking aan het toezicht bestaat.
3.2.
Nu er voldoende gronden zijn om de maatregel te kunnen dragen, laat de rechtbank
de beoordeling van de rechtmatigheid van de overige grond (4a) onbesproken.
Lichter middel
4. De rechtbank is van oordeel dat er geen reden was om een lichter middel dan de maatregel van bewaring toe te passen. In dit kader acht de rechtbank van belang dat reeds hiervoor is overwogen dat de gronden van bewaring kunnen dragen en dat hiermee het risico op onttrekking is gegeven. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank geen bijzondere individuele omstandigheden naar voren gebracht die maken dat de maatregel van bewaring onevenredig bezwarend moet worden geacht. De staatssecretaris heeft eisers medische problematiek kenbaar meegewogen bij de afweging of een lichter middel dan de inbewaringstelling kon volstaan. De staatssecretaris heeft zich in de maatregel terecht op het standpunt gesteld dat in het detentiecentrum de nodige medische en psychische voorzieningen beschikbaar zijn die gelijk kunnen worden gesteld aan de voorzieningen in de vrije maatschappij en dat er psychische hulp aanwezig is in het detentiecentrum. De rechtbank merkt daarbij op dat eiser geen medische informatie heeft overgelegd om zijn psychische problematiek te onderbouwen of aannemelijk te maken.
Conclusie
5. Concluderend en voor zover nodig ambtshalve toetsend is de rechtbank niet
gebleken dat de voorwaarden voor de rechtmatigheid van de bewaring niet zijn nageleefd.
Hetgeen namens eiser verder naar voren is gebracht, geeft ook geen aanleiding om thans de
bewaring onrechtmatig te achten.
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van A. Hoekstra, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.