In deze zaak heeft eiser, een Iraanse nationaliteit, op 17 juli 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Na het verstrijken van de overdrachtstermijn voor overdracht naar Italië in het kader van de Dublinverordening, heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid eiser op 24 maart 2022 geïnformeerd dat hij werd opgenomen in de nationale procedure. Eiser heeft op 5 mei 2023 de Staatssecretaris in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag en heeft op 11 juni 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn voor de Staatssecretaris is verstreken, aangezien de aanvraag op 17 juli 2021 is ingediend en de termijn voor het nemen van een besluit op 23 september 2022 is verstreken. Eiser heeft rechtsgeldig in gebreke gesteld en meer dan twee weken zijn verstreken sinds deze ingebrekestelling. Daarom is het beroep kennelijk gegrond.
De rechtbank heeft de Staatssecretaris opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak alsnog een besluit op de asielaanvraag bekend te maken. Tevens is bepaald dat de Staatssecretaris een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank heeft de Staatssecretaris ook veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 418,50.