ECLI:NL:RBDHA:2023:11520

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 augustus 2023
Publicatiedatum
2 augustus 2023
Zaaknummer
C/09/641455 / HA ZA 23-73
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis in procedure betreffende betwisting van verklaring door derdebeslagene

In deze civiele procedure, die op 2 augustus 2023 door de Rechtbank Den Haag is behandeld, gaat het om een tussenvonnis in een zaak waarin eisers, aangeduid als [eisende partij sub 1 c.s.], een vordering hebben ingesteld tegen de gedaagde, ZINKLOOK LEVERING EN MONTAGE B.V. (ZLM). De zaak betreft een geschil over een conservatoir derdenbeslag dat door eisers is gelegd op de vorderingen van ZLM op Zinklook. De rechtbank heeft vastgesteld dat de stelling van eisers dat de vordering van de geëxecuteerde op de derdebeslagene ten tijde van de beslaglegging nog bestond, onvoldoende gemotiveerd is betwist door de derdebeslagene. De rechtbank heeft ZLM de gelegenheid gegeven om haar verklaring nader toe te lichten en te onderbouwen met bewijsstukken. De rechtbank heeft ook de proceskosten aan ZLM opgelegd, ongeacht de uitkomst van de verdere procedure. De zaak zal opnieuw op de rol komen voor het nemen van een akte door ZLM over de gevraagde bewijsstukken, waarna eisers een antwoordakte kunnen nemen. De beslissing van de rechtbank is openbaar uitgesproken op 2 augustus 2023.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Civiel recht
Zaaknummer: C/09/641455 / HA ZA 23-73
Vonnis van 2 augustus 2023
in de zaak van

1.[eisende partij sub 1] te [plaats] ,2. [eisende partij sub 2] te [plaats] ,

eisers,
advocaat: mr. F.A.J.H. de Lugt te Amsterdam,
tegen
ZINKLOOK LEVERING EN MONTAGE B.V.te Lijnden,
gedaagde,
advocaat: mr. J.W. Ebbink te Haarlem.
Eisers zullen hierna tezamen [eisende partij sub 1 c.s.] (mannelijk enkelvoud) genoemd worden en gedaagde ZLM.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 11 januari 2023 met producties 1 tot en met 12;
- de conclusie van antwoord met producties 1 en 2A tot en met 2G;
- het tussenvonnis van 19 april 2023 waarin een mondelinge behandeling is bevolen;
- de brief van 7 juni 2023 van de kant van [eisende partij sub 1 c.s.] met de producties 13 tot en met 18;
- de op 19 juni 2023 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door de griffier zittingsaantekeningen zijn gemaakt die in het griffiedossier zijn gevoegd.
1.2.
Ten slotte is een datum bepaald voor het wijzen van vonnis.

2.De feiten

2.1.
ZLM verricht onder meer werkzaamheden in de bouw. Enig aandeelhouder en bestuurder van ZLM is Triple R Holding B.V. (hierna: Triple R). Bestuurder van Triple R was voorheen alleen de heer [Naam 1] (hierna: [Naam 1]). Volgens ZLM is op enig moment de heer [Naam 2] naast [Naam 1] mede-bestuurder geworden van Triple R.
2.2.
[eisende partij sub 1 c.s.] is eigenaar van de woning te ([postcode]) [plaats] aan de [adres] (hierna: de woning). [eisende partij sub 1 c.s.] heeft Zinklook B.V. (hierna: Zinklook) medio 2020 opdracht gegeven voor het leveren en monteren van dak- en gevelbeplating aan de woning (hierna: de aanneemovereenkomst).
2.3.
Op 8 juni 2020 en 8 juli 2020 heeft [eisende partij sub 1 c.s.] twee facturen van Zinklook ontvangen ter hoogte van respectievelijk € 15.972 en € 9.317 (totaal € 25.289). Onderaan beide facturen staat het verzoek om het bedrag over te maken op een rekeningnummer van ZLM bij ABN AMRO. [eisende partij sub 1 c.s.] heeft de voornoemde facturen betaald overeenkomstig de betalingsgegevens op de facturen.
2.4.
[eisende partij sub 1 c.s.] was niet tevreden over de aan zijn woning uitgevoerde werkzaamheden. Hij heeft daarom conservatoir (derden)beslag laten leggen ten laste van zowel ZLM als Zinklook. Het conservatoire derdenbeslag ten laste van ZLM onder de ABN AMRO bank op de bankrekening waarop [eisende partij sub 1 c.s.] het bedrag van € 25.289 heeft betaald, heeft doel getroffen tot een bedrag van € 61.454,92. Het beslag ten laste van Zinklook onder meerdere financiële instellingen heeft geen doel getroffen.
2.5.
In de op de gelegde beslagen volgende procedure tussen [eisende partij sub 1 c.s.] aan de ene kant en Zinklook en ZLM aan de andere kant heeft de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 5 oktober 2022 voor recht verklaard dat Zinklook tekortgeschoten is in de nakoming van de aanneemovereenkomst en Zinklook veroordeeld tot betaling aan [eisende partij sub 1 c.s.] van:
  • € 22.990,00 plus wettelijke rente vanaf 17 mei 2021,
  • € 1.950,00 plus wettelijke rente vanaf 20 november 2021;
  • € 1.215,93 plus wettelijke rente vanaf 20 november 2021;
  • € 2.336,45 plus wettelijke rente vanaf 14 dagen na het vonnis;
  • € 2.627,97 plus wettelijke rente vanaf 14 dagen na het vonnis;
  • € 248,00plus wettelijke rente vanaf 14 dagen na betekening van het vonnis;
€ 31.368,35 plus wettelijke rente.
De veroordelingen tot betaling van deze bedragen zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De vorderingen op ZLM zijn afgewezen. Het vonnis is op 21 oktober 2022 aan Zinklook betekend. Zinklook heeft niets aan [eisende partij sub 1 c.s.] betaald.
2.6.
[eisende partij sub 1 c.s.] heeft op 3 november 2022 executoriaal derdenbeslag laten leggen onder ZLM op ‘
alle vorderingen gelden dan wel geldswaarden en/of roerende zaken die geen registergoederen zijn, die de derde-beslagene onder zich heeft en/of uit een reeds nu bestaande rechtsverhouding onder zijn/haar berusting heeft en/of mocht verkrijgen, respectievelijk schuldig is of zal worden aanZinklook B.V.’ ter verzekering en om betaling te krijgen van:
  • € 31.368,35 volgens het vonnis van de rechtbank Amsterdam;
  • PM wettelijke rente volgens het vonnis van de rechtbank Amsterdam;
  • € 137,95 betekening
  • € 355,98 executiekosten
  • € 265,64 kosten van exploot waarmee executoriaal derdenbeslag werd gelegd;
  • PMkosten overbetekening executoriaal derdenbeslag.
€ 32.127,92 plus PM.
2.7.
Op 15 november 2022 heeft [Naam 1] het formulier als bedoeld in artikel 475 lid 2 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (hierna: Rv) ondertekend. Door aankruising van de voorgedrukte optie heeft hij daarbij als indirect bestuurder van ZLM verklaard
‘dat er tussen ondergetekende en de schuldenaar geen enkele rechtsverhouding bestaat of heeft bestaan, uit hoofde waarvan de schuldenaar op het tijdstip van het beslag nog iets van ondergetekende had te vorderen, nu te vorderen heeft of nog te vorderen kan krijgen.
2.8.
Op 30 november 2022 heeft [eisende partij sub 1 c.s.] ZLM gesommeerd om binnen vijf dagen bewijsstukken te delen ter staving van de verklaring van [Naam 1].
2.9.
Op 22 december 2022 heeft [eisende partij sub 1 c.s.] op nader aan te voeren gronden hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam. Ten tijde van de mondelinge behandeling van 19 juni 2023 was nog niet voor grieven gediend.
2.10.
Bij e-mailbericht van 3 januari 2023 heeft de advocaat van ZLM aan de advocaat van [eisende partij sub 1 c.s.] het volgende bericht:

(…) Het hoger beroep raakt het gehele vonnis, dus zowel de veroordeling van Zinklook B.V., als de afwijzing van de vordering van uw cliënten op ZLM B.V. Nu er echter geen onherroepelijk vonnis ten grondslag ligt aan de vordering van uw cliënten, U heeft immers beroep ingesteld tegen dit vonnis, is er voor ZLM op dit moment geen enkele reden om een nadere verklaring af te doen leggen dan wel U van bewijsmiddelen te voorzien. (…)
2.11.
Op 6 januari 2023 heeft [eisende partij sub 1 c.s.] ZLM gesommeerd om uiterlijk maandag 9 januari 2023 om 17.00 uur ‘
een juiste verklaring af te leggen en deze verklaring te voorzien van bescheiden die deze verklaring staven, althans de reeds afgelegde verklaring te voorzien van bewijs’. Daarbij is aangezegd dat als niet tijdig wordt vernomen, overgegaan wordt tot het treffen van (rechts)maatregelen. Hieraan heeft ZLM niet voldaan.

3.Het geschil

3.1.
[eisende partij sub 1 c.s.] vordert samengevat weergegeven, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
-
primair:
veroordeling van ZLM tot betaling aan [eisende partij sub 1 c.s.] binnen vijf dagen na het te wijzen vonnis van € 32.127,92, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 november 2021 en proceskosten;
-
subsidiair:
veroordeling van ZLM tot aflegging binnen vijf dagen na het te wijzen vonnis van een (juiste) gerechtelijke verklaring voorzien van bescheiden die deze verklaring staven, met dien verstande dat ZLM wordt veroordeeld tot betaling aan [eisende partij sub 1 c.s.] van € 32.127,92, vermeerderd met de proceskosten.
3.2.
[eisende partij sub 1 c.s.] legt – samengevat – het volgende ten grondslag aan zijn vorderingen. ZLM is in gebreke gebleven met het doen van enige (juiste) verklaring als bedoeld in artikel 476a Rv, noch is enige afdracht ontvangen. Dit terwijl ZLM het door [eisende partij sub 1 c.s.] op 16 juni 2020 en 13 juli 2020 op de bankrekening van ZLM betaalde totaalbedrag van € 25.289 aan Zinklook verschuldigd was, althans uit niets blijkt dat ZLM deze bedragen ten tijde van de beslaglegging niet meer aan Zinklook hoefde te betalen. ZLM heeft verzuimd om bewijs te leveren als bedoeld in artikel 476b Rv ter staving van de door [Naam 1] afgelegde verklaring. Op grond van artikel 477a lid 1 Rv moet ZLM worden veroordeeld in de vorderingen waarvoor beslag is gelegd.
3.3.
ZLM voert verweer. ZLM concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eisende partij sub 1 c.s.] dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eisende partij sub 1 c.s.] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eisende partij sub 1 c.s.] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De meest vergaande stelling van ZLM is dat de vordering van [eisende partij sub 1 c.s.] in strijd is met de goede procesorde, omdat hieraan het vonnis van de rechtbank Amsterdam ten grondslag ligt terwijl hiertegen hoger beroep is ingesteld en de gronden van dat hoger beroep nog niet bekend zijn. Deze stelling slaagt niet. Het vonnis van de rechtbank Amsterdam is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dat betekent dat [eisende partij sub 1 c.s.] het vonnis ook hangende het hoger beroep mag executeren en dus ook de in het kader van die executie afgelegde verklaring mag betwisten. Dat in het hoger beroep nog niet van grieven is gediend en [eisende partij sub 1 c.s.] mogelijk gegevens uit deze procedure zal gebruiken in het hoger beroep, maakt niet dat sprake is van misbruik van procesrecht.
4.2.
De primaire vordering van [eisende partij sub 1 c.s.] zal worden afgewezen. Deze vordering is namelijk gegrond op artikel 477a lid 1 Rv, waarin is bepaald dat indien de derde-beslagene in gebreke blijft verklaring te doen, hij op vordering van de executant wordt veroordeeld tot betaling van het bedrag waarvoor het beslag is gelegd als ware hij daarvan zelf schuldenaar. Van die situatie is geen sprake. [Naam 1] heeft als indirect bestuurder van ZLM tijdig – dat wil zeggen binnen de daarvoor op grond van artikel 476a lid 1 Rv geldende termijn van twee weken – een verklaring gedaan. Zelfs al zou die verklaring onjuist zijn, of onvoldoende met bewijsmiddelen zijn gestaafd, kan dit niet op een gelijke voet worden gesteld met het in gebreke blijven om een verklaring te doen.
4.3.
De subsidiaire vordering van [eisende partij sub 1 c.s.] is gegrond op voornoemd artikel 477a lid 2 Rv. Volgens deze bepaling is de executant bevoegd de door de derde-beslagene afgelegde verklaring geheel of ten dele te betwisten dan wel aanvulling daarvan te eisen door de derde binnen twee maanden na zijn verklaring te dagvaarden tot het doen van gerechtelijke verklaring en tot betaling of afgifte van hetgeen volgens de vaststelling door de rechter aan de executant zal blijken toe te komen. Aan genoemde termijn van twee maanden is voldaan.
4.4.
De rechtbank stelt bij de beoordeling voorop dat, ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv, het aan [eisende partij sub 1 c.s.] is om te stellen, en zo nodig te bewijzen, dat de verklaring van ZLM niet klopt. Uit artikel 476a lid 2 Rv vloeit wel een verplichting van ZLM voort om de verklaring dat zij – in het kort gezegd – op het moment van beslaglegging niets aan Zinklook verschuldigd was zoveel mogelijk met gegevens en bescheiden te staven. Hieruit volgt dat op ZLM een verzwaarde motiveringsplicht rust, en dat van haar in deze procedure kan worden verlangd dat zij zodanige feitelijke gegevens verstrekt die [eisende partij sub 1 c.s.] nadere aanknopingspunten verschaft om zijn stelling dat er wél een rechtsverhouding bestond verder te onderbouwen (HR 13 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG5256). Dit betekent in dit geval het volgende.
4.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat [eisende partij sub 1 c.s.] medio 2020 € 25.289 heeft gestort op de bankrekening van ZLM, terwijl dit bedrag bestemd was voor Zinklook. Op dat moment was Zinklook dus het genoemde bedrag verschuldigd aan ZLM. In deze omstandigheden mag van ZLM mag worden verwacht dat zij aangeeft op welke wijze die rechtsverhouding, vóór het leggen van het executoriale beslag op 3 november 2022, teniet is gegaan. Dit heeft ZLM niet gedaan.
4.6.
ZLM heeft in de loop van deze procedure weliswaar gesteld dat de betalingen die [eisende partij sub 1 c.s.] in juni en juli 2020 heeft gedaan “
ruime tijd voor het derdenbeslag deels verrekend [zijn] met de vordering die ZLM op Zinklook had en deels door ZLM aan Zinklook [zijn] betaald”. Uit het verweer van ZLM volgt niet welk deel van de vordering is verrekend, en ZLM heeft verder ook geen bescheiden overgelegd waaruit de gestelde verrekening en betaling blijkt. Volgens ZLM bestond er ook nog een rekening-courantverhouding tussen haar en Zinklook, op grond waarvan Zinklook op 1 januari 2021 een schuld had van € 50.046,90 aan ZLM, die op 1 oktober 2022 volledig zou zijn afgelost. Uit de door ZLM overgelegde stukken kan echter niet worden afgeleid of, en zo ja voor welk gedeelte, de door [eisende partij sub 1 c.s.] gedane betalingen in de bestaande rekening-courant verhouding zijn betrokken, zodat het voor [eisende partij sub 1 c.s.] en de rechtbank nog steeds niet duidelijk is wat er nu precies met de door [eisende partij sub 1 c.s.] verrichte betalingen is gebeurd. Daarnaast stelt ZLM nog dat Zinklook wel eens materialen levert aan ZLM en dat deze leveringen van materialen zijn verrekend met de vordering die Zinklook op ZLM heeft. De rechtbank kan deze stelling niet volgen, aangezien een levering van materialen door Zinklook aan ZLM zou leiden tot een betalingsverplichting van ZLM aan Zinklook naast de verplichting van ZLM om € 25.289 aan Zinklook te betalen. Er is dan dus geen sprake van tegenover elkaar staande vorderingen die tot hun gemeenschappelijk beloop kunnen worden verrekend. Voor zover ZLM leveringen van goederen door ZLM aan Zinklook bedoelde, geldt dat deze stelling onvoldoende is toegelicht en in het geheel niet is onderbouwd.
4.7.
Het voorgaande betekent dat ZLM haar betwisting van de stelling van [eisende partij sub 1 c.s.] dat de vordering van Zinklook op ZLM van € 25.289 op 3 november 2022 nog bestond onvoldoende heeft gemotiveerd. In beginsel ligt de subsidiaire vordering van [eisende partij sub 1 c.s.] dan ook voor toewijzing gereed. Tijdens de mondelinge behandeling heeft ZLM aangekondigd om haar verzuim, zo nodig in hoger beroep, te herstellen. De rechtbank zal ZLM, om proceseconomische redenen, in deze procedure in de gelegenheid stellen om de verklaring alsnog nader toe te lichten en te onderbouwen door onder meer de volgende stukken in het geding te brengen:
verifieerbare stukken (bijvoorbeeld jaarstukken) waaruit blijkt wat de hoogte van de rekening-courantschuld per 1 januari 2020 was;
stukken waaruit het verloop van de rekening-courantschuld blijkt vanaf 1 januari 2020 tot 1 oktober 2022;
stukken waaruit de gestelde verrekening blijkt en tot welk bedrag;
dan wel haar verklaring aan te passen voorzien van een met redenen omklede opgave, waarna [eisende partij sub 1 c.s.] op een en ander mag reageren.
4.8.
Indien ZLM alsnog de stelling van [eisende partij sub 1 c.s.] dat de vordering van Zinklook op ZLM op 3 november 2022 nog bestond voldoende gemotiveerd betwist, zal de vordering van [eisende partij sub 1 c.s.] worden afgewezen. Indien ZLM er niet in slaagt om die stelling voldoende gemotiveerd te betwisten, kan de vordering van [eisende partij sub 1 c.s.] in principe worden toegewezen. ZLM zal dan worden veroordeeld tot betaling van hetgeen op grond van artikel 477a lid 2 Rv volgens de vaststelling door de rechter aan de executant zal blijken toe te komen. Ervan uitgaande dat er geen andere vorderingen van Zinklook op ZLM blijken te zijn, zal dit bedrag maximaal € 25.289 kunnen bedragen. [eisende partij sub 1 c.s.] heeft gelet op het voorgaande er dan geen belang meer bij dat ZLM wordt veroordeeld tot het alsnog afleggen van een juiste gerechtelijke verklaring, zodat dit gedeelte van de subsidiaire vordering zal worden afgewezen.
4.9.
In beide gevallen zal ZLM in de proceskosten worden veroordeeld, ofwel als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij ofwel omdat de proceskosten nodeloos door ZLM zijn veroorzaakt door de verklaring van 3 november 2022 ook na sommatie niet te voorzien van een met redenen omklede opgave. De begroting van de proceskosten aan de zijde van [eisende partij sub 1 c.s.] zal plaatsvinden in het eindvonnis.
4.10.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 30 augustus 2023voor het nemen van een akte door ZLM over wat is vermeld onder 4.7, waarna [eisende partij sub 1 c.s.] op de rol van vier weken daarna een antwoordakte kan nemen,
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Kuipers en in het openbaar uitgesproken op 2 augustus 2023.
3086