ECLI:NL:RBDHA:2023:11485

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juli 2023
Publicatiedatum
2 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.20559
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een vreemdeling en de rol van beëdigde tolken in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 juli 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling. Eiser, een Georgische nationaliteit, had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hem de maatregel van bewaring was opgelegd. De rechtbank heeft de zaak behandeld in Middelburg, waar eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een beëdigde tolk aanwezig was. Eiser voerde aan dat de staatssecretaris ten onrechte geen beëdigde tolk had gebruikt tijdens het gehoor voorafgaand aan de maatregel van bewaring. De rechtbank oordeelde echter dat er geen sprake was van een gebrek, omdat eiser wel degelijk met een beëdigde tolk was gehoord, ondanks een kennelijke verschrijving in het proces-verbaal.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de staatssecretaris voldoende gronden had om de maatregel van bewaring op te leggen, en dat eiser niet had betwist dat hij zich aan het toezicht had onttrokken. Eiser stelde ook dat de staatssecretaris niet voldoende voortvarend had gehandeld bij het boeken van een vlucht voor zijn uitzetting, maar de rechtbank oordeelde dat de tijd tussen het boeken van de vlucht en de geplande vertrekdatum niet onredelijk was. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af, maar veroordeelde de staatssecretaris wel in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.674.

De uitspraak benadrukt het belang van correcte procedures bij de oplegging van een maatregel van bewaring en de rol van beëdigde tolken in het waarborgen van de rechten van vreemdelingen in dergelijke procedures. De rechtbank concludeerde dat, hoewel er een gebrek was in de communicatie over de rechten van eiser, dit niet leidde tot onrechtmatigheid van de bewaring, gezien de belangen die met de maatregel gediend zijn.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.20559

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R.M. Seth Paul),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 29 juni 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 26 juli 2023 op zitting behandeld te Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen Z. Jgamadze. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Georgische nationaliteit te hebben.
Beëdigde tolk
2. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte niet heeft gemotiveerd waarom bij het gehoor voorafgaand aan het opleggen van de maatregel van bewaring geen gebruik is gemaakt van een beëdigde tolk.
3. Eiser wordt hierin niet gevolgd. Dat op pagina 2 van het proces-verbaal van gehoor is aangekruist dat eiser is gehoord met behulp van een telefonisch vertalende niet-beëdigde tolk, dient naar het oordeel van de rechtbank te worden aangemerkt als een kennelijke verschrijving. Op dezelfde pagina van het proces-verbaal is immers beschreven dat het gehoor heeft plaatsgevonden met behulp van een tolk van Global Talk en is daarbij een tolknummer genoemd. Hieruit volgt dat eiser wel degelijk is gehoord met behulp van een beëdigde tolk.
Maatregel van bewaring
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
Verweerder heeft als zware gronden [2] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden [3] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet heeft betwist. De gronden zijn feitelijk juist en kunnen de maatregel van bewaring dragen.
Artikel 5.3 van het Vb
6. Eiser voert aan dat verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 5.3 van het Vb en artikel 9, vierde lid, van de Opvangrichtlijn, [4] omdat hij niet schriftelijk en in een taal die hij verstaat op de hoogte is gebracht van de redenen van bewaring en van de in het nationale recht vastgestelde procedures om het bevel tot bewaring aan te vechten, alsook van de mogelijkheid om gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te vragen. Gezien de chronologie van artikel 5.3 van het Vb, alsook vanwege de chronologie van de betreffende bepaling in de Opvangrichtlijn, is het volgens eiser onmogelijk om al deze mededelingen al tijdens het gehoor voorafgaand aan de maatregel van bewaring te doen. Eiser wijst verder op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 1 mei 2023, [5] waarin is geoordeeld dat bij een dergelijk gebrek geen ruimte is voor afweging van de belangen.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet voldaan aan de vereisten van artikel 5.3 van het Vb. Niet is gebleken dat eiser bij de uitreiking van de maatregel van bewaring, in een taal die hij verstaat, op de hoogte is gebracht van de redenen van bewaring evenals dat aan hem is uitgelegd dat hij tegen de maatregel van bewaring beroep kan instellen en dat hij daarbij recht heeft op gratis rechtsbijstand. Het standpunt van verweerder dat gehandeld is naar de aard van artikel 5.3 van het Vb, omdat het voor eiser wel duidelijk is geworden wat zijn rechten zijn, leidt niet tot een andere conclusie. Er is dan ook sprake van een gebrek.
8. Dit gebrek maakt echter niet dat de bewaring onrechtmatig is, nu de ernst van het gebrek niet opweegt tegen de belangen die met de bewaring zijn gediend. Aan eiser is een advocaat toegekend die de maatregel van bewaring op enig moment heeft ontvangen en daartegen vervolgens namens eiser beroep heeft ingesteld. Hoewel deze informatie niet tijdens de uitreiking van de maatregel van bewaring in een voor hem begrijpelijke taal aan eiser kenbaar is gemaakt, heeft eiser ook zonder deze mededeling gebruik kunnen maken van de hem toekomende procedurele rechten. Verder is ook van belang dat uit de aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegde gronden en de daarbij gegeven motivering een risico op onttrekking aan het toezicht volgt.
Toestemming van het OM [6]
9. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte geen toestemming van het OM heeft gevraagd om eiser uit te zetten.
10. Uit de justitiële documentatie blijkt dat sprake is van een voorwaardelijk sepot ten aanzien van de verdenking van een misdrijf dat op 11 juni 2023 is gepleegd. Nu geen sprake is van strafrechtelijke vervolging, was verweerder niet gehouden om toestemming van het OM te vragen voor de uitzetting van eiser. Dat het sepot voorwaardelijk is, doet daar niets aan af.
Voortvarend handelen
11. Eiser voert verder aan dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Verweerder heeft op 7 juli 2023 een vlucht geboekt voor eiser. Deze vlucht staat geboekt voor 29 juli 2023. Dat er drie weken tussen het boeken van de vlucht en de vluchtdatum zit, acht eiser te lang.
12. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt. Daarbij is het volgende van belang. Op 30 juni 2023, dus de dag na het bestreden besluit, is een vertrekgesprek met eiser gehouden. Tijdens dit gesprek heeft eiser verklaard zelf zijn Georgische paspoort te hebben vernietigd. Uit de brief van verweerder van 25 juli 2023 blijkt dat op 6 juli 2023 een ‘T&O akkoord’ [7] is ontvangen van de Georgische autoriteiten, waarna op 7 juli 2023 een vlucht is aangevraagd waarvan de vluchtgegevens op 13 juli 2023 zijn ontvangen. Voorts is op 17 juli 2023 het e-Traveldocument ontvangen. Het is niet bekend waarom de vlucht van eiser niet eerder dan 29 juli 2023 kon plaatsvinden. De enkele omstandigheid dat de vlucht op die datum zal plaatsvinden, is onvoldoende voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt.
Ambtshalve toets
13. De rechtbank ziet ook overigens geen aanleiding voor het oordeel dat de maatregel van bewaring in de te toetsen periode op enig moment onrechtmatig is geweest.
Conclusie
14. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
15. Gelet op wat is overwogen in rechtsoverwegingen 7 en 8 bestaat aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674
(
zestienhonderdvierenzeventig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th, de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
4.Richtlijn 2013/33/EU.
6.Openbaar Ministerie.
7.Een terug- en overname-akkoord.