ECLI:NL:RBDHA:2023:11422

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juli 2023
Publicatiedatum
1 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.10916 en NL23.10918
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvragen van Iraakse eisers wegens ongeloofwaardige vrees bij terugkeer naar Irak

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag de beroepen van twee Iraakse eisers tegen de afwijzing van hun asielaanvragen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eisers, geboren in respectievelijk 1982 en 1989, hebben op 17 november 2021 opvolgende aanvragen ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. De staatssecretaris heeft deze aanvragen op 6 april 2023 afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft de beroepen op 23 mei 2023 behandeld, waarbij zowel de eisers als hun gemachtigden aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris aan zijn samenwerkingsplicht heeft voldaan door de overgelegde documenten te laten onderzoeken door Bureau Documenten. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet verplicht was om te wachten op een aangekondigde contra-expertise van de eisers. De rechtbank wijst erop dat de eisers voldoende tijd hebben gehad om hun standpunten te betwisten en dat zij niet in bewijsnood verkeren. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de aanvragen terecht heeft afgewezen, omdat de vrees van eiseres 1 bij terugkeer naar Irak niet geloofwaardig is. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris voldoende gemotiveerd heeft waarom de verklaringen van eiseres 1 over haar werkzaamheden als persfotograaf ongeloofwaardig zijn.

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond en bevestigt de besluiten van de staatssecretaris. De eisers krijgen geen vergoeding van hun proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. A.S.W. Kroon, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Rashid, griffier, en is openbaar gemaakt op 28 juli 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.10916 en NL23.10918

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

[eiseres 1], v-nummer: [nummer] , eiseres 1
mede namens haar minderjarige kinderen,
[eiseres 2], v-nummer: [nummer] , eiseres 2
[kind], v-nummer: [nummer]
en [kind], v-nummer: [nummer]
samen: eisers
(gemachtigde: mr. I. Wudka),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. M. Weerman).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de afwijzing van hun asielaanvragen. Eisers hebben de Iraakse nationaliteit en zijn geboren op [geboortedatum] 1982 respectievelijk [geboortedatum] 1989. Eisers hebben op 17 november 2021 opvolgende aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met de bestreden besluiten van 6 april 2023 deze aanvragen in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft de beroepen op 23 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvragen van eisers. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3. Het beroep is ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Aanleiding
4. Eisers hebben twee keer eerder een asielvergunning aangevraagd, maar deze aanvragen zijn afgewezen. De afwijzende besluiten staan ook in rechte vast.
4.1
Aan eisers huidige asielaanvragen leggen zij ten grondslag dat eiseres 1 in Irak tussen 2013 en 2015 als persfotograaf heeft gewerkt en bij terugkeer te vrezen heeft voor de Iraakse autoriteiten. Haar ouders zijn vanwege deze werkzaamheden in 2021 bedreigd en vermoord. Ter onderbouwing hiervan hebben eisers de volgende stukken overgelegd:
- dreigbrief/folder Asaib Ahlul Hak van [datum] (geen jaartal) ;
- overlijdensakten van [datum] 2021, nr. [nummer] en nr. [nummer] ;
- onderzoeksrapport politiebureau Bagdad Aljadida van [datum] 2021;
- getuigenverklaringen van [datum] 2021;
- onderzoeksprocedure politiebureau Bagdad Aljadida van [datum] 2021;
- verzoek registratie klacht van [datum] 2021;
- proces-verbaal van [datum] 2021;
- onderzoeksprocedure van [datum] 2021.
Deze documenten zijn door Bureau Documenten (BD) onderzocht op echtheid. Uit het onderzoeksrapport van 14 december 2021 blijkt dat beide overlijdensakten met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet echt zijn. Over de andere documenten stelt BD dat het, gelet op het ontbreken van voldoende, betrouwbaar vergelijkingsmateriaal, niet mogelijk is een uitspraak te doen voor wat betreft de echtheid, opmaak en afgifte van deze documenten.
Het bestreden besluit
5. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat eisers gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig zijn, maar acht de gestelde vrees van eiseres 1 bij terugkeer naar Irak niet geloofwaardig. De staatssecretaris wijst er op dat, gelet het onderzoeksrapport van BD en de verklaringen die eiseres 1 daarover tijdens het gehoor opvolgende aanvraag heeft afgelegd, aan de overgelegde documenten niet de waarde kan worden toegekend die eisers daaraan toegekend zouden willen zien. Verder is het asielrelaas ongeloofwaardig. Dat eiseres persfotograaf zou zijn geweest in Irak gedurende de
periode 2013 tot en met 2015 is ongeloofwaardig omdat deze verklaring niet is onderbouwd met voldoende stukken. Eén kopie van een krantenartikel is daarvoor onvoldoende. Om die reden wordt ook niet geloofd dat de ouders van eiseres 1 vanwege die werkzaamheden in 2021 zouden zijn bedreigd en zouden zijn vermoord. Eiseres 1 heeft verklaard dat zij na 2015 op Facebook zou hebben geschreven over de Iraakse overheid dan wel de misstanden in Irak maar dat haar Facebook-pagina’s zijn geblokkeerd, maar dit is niet nader onderbouwd dan wel geconcretiseerd. Er is ook geen uitleg gegeven over waarom haar ouders zes jaar na haar vertrek uit Irak in verband hiermee zouden zijn vermoord.
Had de staatssecretaris de besluitvorming moeten aanhouden in afwachting van de contra-expertise?
6. Eisers voeren aan dat de staatssecretaris de besluitvorming had moeten aanhouden in afwachting van de aangekondigde contra-expertise. De staatssecretaris had eisers voldoende tijd moeten geven om inhoudelijk afdoende te reageren en zijn standpunten te betwisten. Door dit na te laten, zijn eisers in hun belangen geschaad. Eisers wijzen op een arrest van het Hof van Justitie van 22 november 2012 [1] en een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 19 juli 2018 [2] . Eisers hebben inmiddels een offerte opgevraagd bij een contra-expert en hebben BD verzocht om de originele documenten te doen toekomen.
6.1.
Het betoog van eisers komt er op neer dat de staatssecretaris niet voldoet aan zijn samenwerkingsverplichting.
Uit de Kwalificatierichtlijn [3] volgt dat de lidstaat tot taak heeft om de relevante elementen in samenwerking met de aanvrager te beoordelen. Deze samenwerkingsplicht houdt in dat indien de door de verzoeker om internationale bescherming aangevoerde elementen om welke reden dan ook niet volledig, actueel of relevant zijn, de betrokken lidstaat in deze fase van de procedure actief met de verzoeker moet samenwerken om alle elementen te verzamelen die het verzoek kunnen staven.
In r.o. 50 van bovengenoemde arrest staat:
“In het licht van deze beginselen, houdt de in artikel 4, lid 1, tweede zin, van richtlijn 2004/83 [4] neergelegde samenwerkingsplicht in dat de Minister de asielzoeker de resultaten van zijn beoordeling moet meedelen alvorens een definitieve beslissing te nemen, zodat laatstgenoemde de mogelijkheid heeft te antwoorden op de elementen welke een negatief antwoord in het vooruitzicht stellen, elk op dat ogenblik beschikbaar document kan overleggen of elk argument kan aanvoeren dat de bevoegde autoriteit van mening kan doen veranderen, en de aandacht van deze autoriteit kan vestigen op alle relevante vragen die niet naar behoren in aanmerking zijn genomen.”
6.2.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris aan de samenwerkingsplicht heeft voldaan door de overgelegde documenten te laten onderzoeken door BD. Hoewel dat onder – zich hier niet voordoende – omstandigheden anders kan liggen, gaat de samenwerkingsverplichting niet zo ver dat hij ook zonder meer gehouden is een eventuele aangekondigde contra-expertise af te wachten.
De rechtbank volgt eisers niet in de stelling dat zij te laat door de staatssecretaris op de hoogte zijn gesteld van de resultaten van het onderzoek door BD. Eiseres hebben voldoende tijd gehad om een deskundige in te schakelen en de bevindingen van BD te betwisten, omdat zij vanaf 17 december 2021 (drie dagen na het onderzoeksrapport van BD) door de staatssecretaris op de hoogte zijn gesteld over de uitkomsten van het onderzoek van BD. Eisers kunnen dan ook geen geslaagd beroep doen op de uitspraak van de Afdeling van 19 juli 2018, in welke zaak het er om ging dat de staatssecretaris de onderzoeksbevindingen pas bij het voornemen heeft bekendgemaakt. Hierdoor had de vreemdeling in die zaak slechts vier dagen de tijd om een deskundige in te schakelen en de bevindingen van BD te betwisten. Daarom heeft de Afdeling geoordeeld dat de staatssecretaris – onder die omstandigheden – onzorgvuldig heeft gehandeld. In dit geval is er bijna anderhalf jaar verstreken tussen de bekendmaking van de onderzoeksbevindingen van BD en het voornemen.
Dat eisers niet wisten welke conclusie de staatssecretaris aan de rapportage zou verbinden en zij om die reden met het starten van een contra-expertise hebben gewacht op de beslissing van de staatssecretaris komt voor rekening en risico van eisers. Dat het lastig is om een deskundige te vinden, leidt niet tot de conclusie dat eisers onvoldoende gelegenheid hebben gehad om in voldoende mate weerwoord te bieden aan de onderzoeken. Die omstandigheid had voor eisers juist aanleiding moeten vormen om eerder een contra-expertise aan te vragen dan zij hebben gedaan.
Moet de rechtbank een deskundige benoemen?
7. Eisers voeren verder aan dat sprake is van een schending van het beginsel van equality of arms, omdat zij niet in staat zijn gebleken om de onderzoeksbevindingen van BD te ontkrachten met een contra-expertise. Eisers verzoeken daarom de rechtbank om een eigen onafhankelijke deskundige te benoemen.
7.1.
Uit de uitspraak van de Afdeling van 19 augustus 2020 volgt in het algemeen voor asielzaken dat het beginsel van equality of arms niet snel is geschonden, omdat de asielprocedure al verschillende waarborgen biedt voor de inherent lastige bewijspositie van asielzoekers. [5] Verder volgt uit deze uitspraak dat het feit dat een vreemdeling geen contra-expertise kan overleggen nog niet maakt dat hij in een onevenredige lastige bewijspositie verkeert. Er bestaat dus niet alleen al daarom strijd met het beginsel van equality of arms, waardoor de bestuursrechter moet zorgen voor enige vorm van compensatie voor de vreemdeling.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat eisers in bewijsnood verkeren. Zij hebben immer documenten overgelegd ter staving van hun relaas. De omstandigheid dat zij in deze procedure niet in staat zijn geweest om de onderzoeksbevindingen van BD te ontkrachten, is het gevolg van de omstandigheid dat zij te laat hebben getracht een contra-expertise te laten uitvoeren. Eisers hebben in dit geval voor het overige ook geen concrete aanknopingspunten voor twijfel naar voren gebracht over het rapport en de staatssecretaris is in het besluit ingegaan op wat zij hebben aangevoerd.
Daarom ziet de rechtbank geen aanleiding om eisers te compenseren, bijvoorbeeld door een onafhankelijke deskundige te benoemen.
De geloofwaardigheid van de verklaringen en de werkzaamheden als persfotograaf
8. Eisers voeren aan dat er voldoende is aangetoond dat zij werkzaam is geweest als persfotograaf. De staatssecretaris is niet voldoende ingegaan op wat daarover in de zienswijze is aangevoerd, en vooral niet op de perspasjes die in de vorige asielprocedures zijn ingebracht.
8.1
De rechtbank stelt vast dat eiseres 1 haar perspasje(s) in deze procedure niet heeft ingebracht. In zoverre bestond er voor de staatssecretaris geen aanleiding om daar in het bestreden besluit op in te gaan. Bovendien heeft eiseres 1 in de vorige procedure haar perspasje overgelegd. In rechte staat vast dat eiseres 1 haar werkzaamheden als persfotograaf in die procedure niet aannemelijk heeft gemaakt, ondanks dat perspasje. [6] Verder heeft de staatssecretaris in het voornemen en in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd waarom het door eisers overgelegde krantenartikel onvoldoende is om geloofwaardig te achten dat eiseres 1 werkzaam is geweest als persfotograaf. Naar het oordeel van de rechtbank neemt de staatsecretaris dit standpunt ook niet ten onrechte in, gezien het feit dat het hier gaat om een opvolgende aanvraag en in de eerdere procedure het asielrelaas al niet geloofwaardig werd geacht. Om die reden mag van eisers worden verwacht dat zij nadere onderbouwing leveren van het gestelde beroep van eiseres 1. Ook overigens heeft de staatssecretaris voldoende gemotiveerd waarom de verklaringen van eiseres 1 over haar asielrelaas ongeloofwaardig zijn. Daarbij is voldoende ingegaan op wat er in de zienswijze naar voren is gebracht.
Verder stelt de rechtbank vast dat uit het medisch patiëntendossier blijkt dat eiseres 1 wroeging heeft van de dood van haar ouders. De verklaringen over de gemoedstoestand van eiseres 1 zijn gebaseerd op haar eigen verklaringen. Hoewel de rechtbank niets af wil doen aan de oprechtheid van gevoelens van eiseres, betekenen deze gevoelens niet dat deze betekenisvol zijn voor de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas. De staatssecretaris stelt zich daarom niet ten onrechte op het standpunt dat dit dossier onvoldoende is om bij te dragen aan de geloofwaardigheid van de gestelde vrees bij terugkeer.
Had staatssecretaris eiseres 2 moeten horen?
9. Daarnaast voeren eisers aan dat eiseres 2 ‘verwesterd’ is door haar lange verblijf in Nederland. Eiseres 2 heeft daarom gevraagd om zelfstandig te worden gehoord, maar de staatssecretaris heeft dat ten onrechte geweigerd.
9.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Eiseres 2 heeft geen zelfstandige asielaanvraag ingediend. In dat licht is het niet vreemd dat de staatssecretaris eiseres 2 niet heeft uitgenodigd voor een gehoor. Verder is het naar het oordeel van de rechtbank begrijpelijk dat op het moment dat eiseres 2 meldt dat zij gehoord wil worden op de dag van de gehoren van haar ouders, door de gehoormedewerker wordt gemeld dat daar geen ruimte voor is. Daar is immers geen rekening mee gehouden met de planning. Weliswaar was zorgvuldig geweest als de gehoormedewerker eiseres 2 (of haar ouders) had geïnformeerd over welke stappen zij kan ondernemen, maar dat dit niet is gebeurd, maakt de asielprocedure van eisers, en met name dat van eiseres 1, niet onzorgvuldig. Dat is met name ook niet het geval omdat noch eiseres 1 noch eiser in hun gehoor hebben aangegeven dat hun dochter een zelfstandige asielaanvraag wil doen of eigen asielmotieven heeft. De verklaring van eiser dat zijn kinderen Nederlandse kinderen zijn, had de hoormedewerker niet als zodanig hoeven opvatten. Eiseres 2 is door de gang van zaken ook niet in haar belangen geschaad. Eiseres 2 heeft nog altijd de mogelijkheid om een zelfstandige asielaanvraag in te dienen. In dit verband is het opvallend dat, hoewel al in de zienswijze van 4 april 2023 is aangegeven dat zij zelfstandige asielmotieven heeft, eiseres 2 tot op de dag van de zitting nog geen zelfstandige asielaanvraag had gedaan (al dan niet met ondersteuning van haar ouders, die ook een verantwoordelijkheid hebben bij het ondersteunen van hun dochter op dit punt).

Conclusie en gevolgen

10. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de besluiten in stand blijven. Eiseres krijgen geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S.W. Kroon, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Rashid, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.ECLI:EU:C:2012:744, r.o. 50.
3.Artikel 4, eerste lid, van de Richtlijn 2011/95/EG van het Europees parlement en de Raad van 3 december 2011.
4.De rechtbank merkt hierbij op dat dit artikellid niet gewijzigd is in de Kwalificatierichtlijn. Zie daarvoor artikel 4, eerste lid, tweede zin, van de Kwalificatierichtlijn.
6.Zie Rb. Den Haag (zp Arnhem) 17 december 2020, zaaknummer: NL19.11979 (niet gepubliceerd).