ECLI:NL:RBDHA:2023:11330

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juli 2023
Publicatiedatum
31 juli 2023
Zaaknummer
23/3817
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verzoek voorlopige voorziening en afwijzing proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft verzoekster, een inwoner van Zoetermeer, een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend tegen een besluit van de burgemeester van Zoetermeer. Dit besluit, genomen op 1 juni 2023, hield in dat verzoekster een last onder bestuursdwang kreeg opgelegd, waarbij haar woning aan de Louis Couperushove 10 te Zoetermeer per 8 juni 2023 voor de duur van drie maanden gesloten zou worden. Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en vroeg om een voorlopige voorziening. Op 11 juli 2023 heeft verzoekster echter haar verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken, omdat zij een andere woning had gevonden. Ze vroeg daarbij om verweerder te veroordelen in de proceskosten.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om proceskostenveroordeling afgewezen. De rechter overwoog dat op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de rechtbank een bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten als het bestuursorgaan tegemoetkomt aan de indiener van het beroepschrift. In dit geval was er echter geen sprake van een tegemoetkoming, omdat verweerder had ingestemd met een procesvoorstel van de voorzieningenrechter en niet met het verzoek van verzoekster. De voorzieningenrechter merkte op dat de intrekking van het verzoek om voorlopige voorziening betekent dat er geen aanhangig verzoek meer is, waardoor een inhoudelijke behandeling niet meer aan de orde kan zijn.

De uitspraak werd gedaan door mr. G.P. Kleijn, voorzieningenrechter, en is openbaar uitgesproken op 28 juli 2023. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/3817

uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 juli 2023 in de zaak tussen

[verzoekster], uit [woonplaats], verzoekster

(gemachtigde: mr. J. de Back),
en

de burgemeester van Zoetermeer, verweerder

(gemachtigde: mr. W.A. Borneman).

Procesverloop

Bij besluit van 1 juni 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoekster een last onder bestuursdwang opgelegd, houdende de sluiting van de woning aan de Louis Couperushove 10 te Zoetermeer (de woning) per 8 juni 2023 om 10.00 uur voor de duur van drie maanden [1] .
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en voorts heeft zij een voorlopige voorziening gevraagd.
Verzoekster heeft op 11 juli 2023 het verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken met daarbij het verzoek om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De voorzieningenrechter heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft de voorzieningenrechter meegedeeld dat er geen aanleiding bestaat om over te gaan tot vergoeding van de proceskosten.
De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:75a , eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de proceskosten veroordelen in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen. Ingevolge artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb is artikel 8:75a van de Awb van overeenkomstige toepassing bij intrekking van een verzoek om een voorlopige voorziening.
2. Naar aanleiding van het verzoek om een voorlopige voorziening heeft de voorzieningenrechter verweerder gevraagd of hij bereid is om het primaire besluit op te schorten tot de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan. Verweerder heeft hier met het e-mailbericht van 5 juni 2023 mee ingestemd. Verweerder is daarmee niet tegemoetgekomen aan het verzoek van verzoekster, maar aan het procesvoorstel van de voorzieningenrechter. Gelet hierop doet zich niet de in artikel 8:75a van de Awb bedoelde situatie voor. [2]
3. Verzoekster heeft vervolgens nog voor de geplande zitting van 6 juli 2023 aan de voorzieningenrechter laten weten dat zij waarschijnlijk een vervangende huurwoning heeft gevonden. De huurovereenkomst kon op 7 juli 2023 getekend worden. In afwachting van de definitieve ondertekening van de huurovereenkomst heeft verzoekster de voorzieningenrechter gevraagd om de zaak aan te houden. De voorzieningenrechter heeft daarop de zitting verdaagd.
4. Partijen zijn vervolgens in overleg getreden over de sluitingsdatum van het pand. Verweerder heeft uiteindelijk besloten om de datum van sluiting van de woning vast te stellen op 18 juli 2023 zodat verzoekster de tijd heeft om te verhuizen. Dit is gedaan omdat bij verweerder de vaste gedragslijn bestaat om aan een betrokkene een begunstigingstermijn te geven van tenminste een week voordat de sluiting van een pand daadwerkelijk plaatsvindt. Ook als een uitspraak van de voorzieningenrechter uitblijft en een sluitingsdatum moet worden bepaald wordt rekening houden met een begunstigingstermijn van tenminste een week. De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze gedragslijn niet alleen voor verzoekster geldt, deze is voor een ieder het zelfde. Er is dan ook geen sprake van een tegemoetkoming aan het verzoek om een voorlopige voorziening, verweerder volgt de eigen gedragslijn. Daar komt bij dat is gevraagd om als voorlopige voorziening te bepalen dat het primaire besluit wordt opgeschort tot 6 weken na de beslissing op bezwaar. Van die situatie is geen sprake.
5. Als laatste merkt de voorzieningenrechter dat, nu het verzoek is ingetrokken en anders dan verzoekster stelt, een inhoudelijke behandeling niet meer aan de orde kan zijn.
Met een intrekking is geen sprake meer van een aanhangig verzoek, zodat daarop in beginsel geen uitspraak meer kan en hoeft te worden gedaan [3] . Dit geldt ook in het kader van een verzoek om een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om proceskostenveroordeling af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Mr. G.P. Kleijn, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.H.T. van Bruggen, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 13b, aanhef en onder a, van de Opiumwet
2.Zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 9 september 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:8993.
3.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 15 mei 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA5872.