ECLI:NL:CRVB:2007:BA5872
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- N.J. van Vulpen-Grootjans
- A.B.J. van der Ham
- L.H. Waller
- Rechtspraak.nl
Intrekking van beroep in bestuursrechtelijke procedure en gevolgen van miscommunicatie
In deze zaak gaat het om de intrekking van een beroep in een bestuursrechtelijke procedure. Appellanten, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. M.G. Evers, hebben hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De rechtbank had zich onbevoegd verklaard, omdat de beroepschriften van appellanten waren ingetrokken. De intrekking was gedaan door een kantoorgenoot van de advocaat, mr. R.H. Dormeier, die namens appellanten had verklaard dat zij het beroep om moverende redenen wensten in te trekken. Later werd echter gesteld dat deze intrekkingen berustten op een misverstand, wat leidde tot de vraag of de intrekking rechtsgeldig was.
De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig overwogen. De Raad oordeelde dat de intrekking van de beroepen bevoegd was gedaan door de kantoorgenoot van de advocaat, en dat er geen sprake was van wilsgebreken of andere omstandigheden die de intrekking ongedaan konden maken. De Raad verwees naar eerdere uitspraken die bevestigen dat een bevoegd gedane intrekking na afloop van de beroepstermijn niet meer ongedaan kan worden gemaakt, tenzij er sprake is van dwang of bedrog.
Uiteindelijk heeft de Raad de aangevallen uitspraak van de rechtbank vernietigd en de beroepen van appellanten vervallen verklaard. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie tussen cliënten en hun vertegenwoordigers in juridische procedures.