Uitspraak
(gemachtigde: mr. A. Bakker),
de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag, verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
Zitting
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade af.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 juli 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de WOZ-beschikking en de daarop gebaseerde aanslag onroerendezaakbelastingen van de gemeente Den Haag. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. A. Bakker, heeft bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de heffingsambtenaar, die de waarde van de onroerende zaak op € 294.000 heeft vastgesteld per 1 januari 2020. Eiser betwist deze waarde en stelt dat de woning een lagere waarde van € 253.000 zou moeten hebben. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat de heffingsambtenaar voldoende onderbouwing heeft geleverd voor de vastgestelde waarde, onder andere door middel van een taxatieverslag en een matrix met vergelijkingsobjecten.
De rechtbank overweegt dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. De gebruikte vergelijkingsobjecten zijn goed vergelijkbaar met de woning van eiser, en de rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de objecten. Eiser's argumenten over het niet verstrekken van een matrix en grondstaffel in de bezwaarfase worden verworpen, omdat de rechtbank oordeelt dat deze gegevens niet noodzakelijk waren voor de waardebepaling.
Daarnaast heeft eiser verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank constateert een geringe overschrijding van de redelijke termijn, maar besluit geen vergoeding toe te kennen, omdat de vergoeding niet aan eiser toekomt volgens de algemene voorwaarden van de gemachtigde. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.