ECLI:NL:RBDHA:2023:1129

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 februari 2023
Publicatiedatum
6 februari 2023
Zaaknummer
22-8226
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunningen voor dakterrassen en handhaving door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 2 februari 2023, wordt een verzoek om voorlopige voorzieningen behandeld van twee verzoekers tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag om omgevingsvergunningen te verlenen voor de legalisering van dakterrassen met toebehoren, aanbouw, overkapping en verhoogde randafscheidingen aan de achterzijde van hun woningen. De verzoekers hebben eerder aanvragen ingediend voor omgevingsvergunningen, die op 3 februari 2022 zijn afgewezen. Het college heeft hen vervolgens lasten onder dwangsom opgelegd, wat leidde tot de huidige procedure. De voorzieningenrechter oordeelt dat de begunstigingstermijn voor verzoeker 1 te kort is en verlengt deze tot 2 april 2023, maar wijst het verzoek van verzoeker 2 af. De voorzieningenrechter stelt vast dat de verzoekers onvoldoende spoedeisend belang hebben bij de beoordeling van de lasten, omdat zij al stappen hebben ondernomen om aan de lasten te voldoen. De voorzieningenrechter concludeert dat de lasten voldoende duidelijk zijn geformuleerd, maar dat de begunstigingstermijn voor verzoeker 1 onredelijk kort is. De voorzieningenrechter bepaalt dat het college de kosten van het griffierecht en proceskosten aan verzoekers 1 moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 22/8226 en 22/8560

uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 februari 2023 in de zaken tussen

1.
[verzoeker 1. 1] en [verzoeker 1. 2], uit [woonplaats 1], verzoekers 1
2.
[verzoeker 2. 1] en [verzoeker 2. 2], uit [woonplaats 1], verzoekers 2
(gemachtigde: mr. K.A. Luehof),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (het college)

(gemachtigde: mr. P. Yildirim).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel:
[derde-partij], uit [woonplaats 2] (belanghebbende)
(gemachtigde: mr. M.A. Johannsen).

Inleiding

In deze uitspraak beslist de voorlopige voorzieningenrechter op de verzoeken om voorlopige voorzieningen van verzoekers tegen de opgelegde lasten onder dwangsom en de weigering van het college om omgevingsvergunningen te verlenen.
Op 3 februari 2022 heeft het college zowel de door verzoekers 1 als de door verzoekers 2 aangevraagde omgevingsvergunning ter legalisering van hun dakterrassen met toebehoren, aanbouw, overkapping en verhoogde randafscheidingen aan de achterzijde van hun woningen geweigerd.
Het college heeft met de besluiten van 29 maart 2022 verzoekers 1 en 2 lasten onder dwangsom opgelegd.
Met de bestreden besluiten van 6 december 2022 op de bezwaren van verzoekers is het college bij deze besluiten gebleven. Verzoekers hebben hiertegen beroep ingesteld [1] .
Het college heeft op de verzoeken gereageerd met een verweerschrift.
Partijen hebben nadere stukken overgelegd.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 19 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster [verzoeker 1. 2] en verzoeker [verzoeker 2. 1], de gemachtigde van verzoekers 1 en 2, de gemachtigde van het college, belanghebbende en de gemachtigde van belanghebbende.

Totstandkoming van de besluiten

1.1
Op 17 september 2021 hebben inspecteurs van de Haagse Pandbrigade(HPB) het pand [adres 1] [nummer 1] gecontroleerd, waarbij is geconstateerd dat aan het pand bouwwerkzaamheden zijn uitgevoerd, waarvoor een omgevingsvergunning nodig is en er strijdigheid is met het Bouwbesluit 2012. Aan de achterkant van het pand, op het platte dak op de eerste etage zijn een dakterras inclusief toebehoren, een aanbouw en een omheining gerealiseerd.
1.2
Op 17 september 2021 hebben inspecteurs van de HPB eveneens het pand [adres 1] [nummer 2] gecontroleerd, waarbij ook is geconstateerd dat aan het pand bouwwerkzaamheden zijn uitgevoerd, waarvoor een omgevingsvergunning nodig is en er strijdigheid is met het Bouwbesluit 2012. Aan de achterkant van het pand, op het platte dak op de eerste etage zijn een dakterras inclusief toebehoren, een verhoogde randafscheiding en een overkapping gerealiseerd.
1.3
Verder is in beide rapporten geconstateerd dat aan de onderkant van de vloer van de dakterrassen, die tevens een deel van het plafond is van de onderburen aan de [adres 1] [nummer 3] scheurvorming is ontstaan. Volgens een constructierapport van Constructie adviesbureau Booms, is de scheurvorming in de plafonds bij [adres 1] [nummer 3] en 10 ontstaan door te zware belasting op het dak. Dit rapport is door de constructeur van de gemeente akkoord bevonden en ook hij is van mening dat de dakterrassen op de eerste verdieping te zwaar belast zijn.
1.4
Op 24 september 2021 heeft de eigenaar van [adres 1] [nummer 1] een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend voor het veranderen en vergroten van de woning [adres 1] [nummer 1] door (1) het maken van een uitbouw met dakterras, (2) het maken van een nieuwe trap en (3) constructieve doorbraken.
1.4
Op 24 september 2021 heeft de eigenaar van [adres 1] [nummer 2] een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend voor (1) een dakterras met privacyschermen, (2) een overkapping, (3) een trap en (4) constructieve doorbraken.
1.5
De Welstands- en Monumentencommissie heeft op 15 december 2021 en 3 februari 2022 negatief geadviseerd over deze aanvragen. Daarnaast zijn de bij de aanvragen omgevingsvergunning ingediende constructieve tekeningen, berekeningen en/of rapporten door de Dienst Stedelijke Ontwikkeling niet akkoord bevonden.
1.5
Op 3 februari 2022 heeft het college zowel de door verzoekers 1 als de door verzoekers 2 aangevraagde omgevingsvergunning ter legalisering geweigerd (primaire besluiten 1 en 2).
Hierbij is aangegeven dat de aanvragen niet voldoen aan de regels van het geldende bestemmingsplan voor wat betreft (1) het maken van een uitbouw buiten het bouwvlak waarbij de hoogte van de bouwlaag van de begane grond van het hoofdgebouw wordt overschreden en (2) het maken bouwwerken, geen gebouw zijnde, die de maximaal toegestane hoogte van 3 meter overschrijden. Het college is niet bereid is om af te wijken van de regels van het geldende bestemmingsplan.
1.6
Met de brieven van 8 februari 2022 heeft het college verzoekers 1 en 2 meegedeeld dat het voornemen bestaat om handhavend op te treden.
1.7
Het college heeft met het besluit van 29 maart 2022 (primair besluit 3) verzoekers 1 te kennen gegeven dat de bouwwerkzaamheden aan de achterkant van het pand aan de [adres 1] [nummer 1], bestaande uit het op het platte dak van de eerste etage uitgebreide dakterras inclusief toebehoren, verhoogde randafscheiding en aanbouw zonder vergunningplichtig zijn. Na de afwijzing van de ingediende legalisatie-aanvraag, wordt verzoekers 1 in dit besluit de kans gegeven om binnen 6 weken een aangepaste aanvraag in te dienen. Bij weigering daarvan moet de overtreding worden beëindigd door binnen 2 maanden na die weigering en indien geen aangepaste aanvraag wordt ingediend binnen 2 maanden na de datum van het primaire besluit worden beëindigd door het bouwwerk te verwijderen of de verbouwing ongedaan te maken en de situatie terug te brengen naar de laatst vergunde staat. Indien zij hieraan geen gevolg geven verbeuren zij een dwangsom van € 7.500,- ineens.
1.8
Het college heeft met het besluit van 29 maart 2022 (primair besluit 4) verzoekers 2 te kennen gegeven dat de bouwwerkzaamheden aan de achterkant van het pand aan de [adres 1] [nummer 2], bestaande uit het platte dak van de eerste etage gerealiseerde dakterras inclusief toebehoren, en de verhoogde randafscheiding en overkapping vergunningplichtig zijn. Na de afwijzing van de ingediende legalisatie-aanvraag, wordt verzoekers 2 in dit besluit de kans gegeven om binnen 6 weken een aangepaste aanvraag in te dienen. Bij weigering daarvan moet de overtreding worden beëindigd door binnen 2 maanden na die weigering en indien geen aangepaste aanvraag wordt ingediend binnen 2 maanden na de datum van het primaire besluit worden beëindigd door het bouwwerk te verwijderen en de situatie terug te brengen naar de laatst vergunde staat. Indien zij hieraan geen gevolg geven verbeuren zij een dwangsom van € 7.500,- ineens.
1.9
Het college heeft in de primaire besluiten 3 en 4 overwogen dat niet langer kan worden gewacht met handhavend optreden, nu de vergunningaanvraag is afgewezen en er sprake is van scheurvorming, waarbij onderstempeling noodzakelijk was, aanvullende constructierapporten niet in orde zijn bevonden en is bevestigd dat de betonvloer van het dak van de [adres 1] [nummer 1] tot en met [nummer 4] niet sterk genoeg is.
1.1
Met de bestreden besluiten heeft het college de primaire besluiten 1 tot en met 4, conform het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften van 23 november 2022, in stand gelaten en is de begunstigingstermijn bepaald op 6 weken na de datum van verzending van de bestreden besluiten, tenzij de veiligheid van de situatie zich hiertegen verzet.
In de bestreden besluiten is overwogen dat de vergunningen zijn geweigerd, omdat de voorgestelde uitbouw zowel buiten het bouwvlak valt, alsmede de toegelaten bouwhoogtes overschrijdt en niet wordt voldaan aan de welstandseisen. Daarnaast is uit het constructierapport gebleken dat de constructie van het dakterras, waar het balkon onderdeel van uitmaakt, niet in orde is. Dit is ook bevestigd door de vakafdeling van de gemeente en bij een e-mail van 21 maart 2022 door de constructeur van verzoekers 1 en 2. Verder is gebleken dat de constructie voor het gebruik van het dakterras (vooralsnog) niet voldoet aan de vereisten uit het Bouwbesluit. Gebleken is dat een aanvullende constructieve voorziening benodigd is om het dakterras ook als zodanig te kunnen gebruiken. Dat betekent dat het gebruik als dakterras, op grond van wat er nu ligt aan gegevens, niet vergund kan worden en er terecht handhavend is opgetreden, aldus het college.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek van verzoekers 1 ten aanzien van de gestelde begunstigingstermijn toe en voor het overige af en wijst het verzoek van verzoekers 2 af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
De lasten onder dwangsom
3.1
Verzoekers 1 voeren onder meer aan dat de begunstigingstermijn te kort is en dat onduidelijk is wat onder de laatst vergunde staat moet worden verstaan.
3.2
In primair besluit 3 ([adres 1] [nummer 1]) staat dat de illegale situatie moet worden teruggebracht naar de laatst vergunde staat door het bouwwerk te verwijderen of de verbouwing ongedaan te maken. De overtreding moet ook beëindigd blijven.
Het gaat daarbij om de volgende bouwwerkzaamheden: aan de achterkant van het pand, op het platte dak van de eerste etage is (1) een dakterras uitgebreid inclusief toebehoren en (2) een verhoogde randafscheiding gerealiseerd en (3) op het dakterras staat een aanbouw.
3.3
In primair besluit 4 ([adres 1] [nummer 2]) staat dat de illegale situatie moet worden teruggebracht naar de laatst vergunde staat door het bouwwerk te verwijderen of de verbouwing ongedaan te maken. De overtreding moet ook beëindigd blijven.
Het gaat daarbij om de volgende bouwwerkzaamheden: aan de achterkant van het pand, op het platte dak op de eerste etage is (1) een dakterras inclusief toebehoren en (2) een verhoogde randafscheiding gerealiseerd en (3) aan de achtergevel is een overkapping gerealiseerd.
3.4
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zijn de in de primaire besluiten 3 en 4 opgenomen lasten ten aanzien van de verhoogde randafscheiding, de in primair besluit 3 genoemde aanbouw en de in primair besluit 4 genoemde overkapping voldoende duidelijk geformuleerd. Uit deze primaire besluiten blijkt dat deze bouwwerken geheel verwijderd moeten worden en moeten blijven of de verbouwing ongedaan moet worden gemaakt.
3.5
Ten aanzien van de realisering c.q. uitbreiding het dakterras op het platte dak van de eerste etage worden de door verzoekers 1 en 2 te treffen maatregelen dan wel het beoogde eindresultaat daarvan in de primaire besluiten 3 en 4 echter niet concreet beschreven. Daarom zijn de in de bestreden besluiten 1 en 2 gehandhaafde lasten ten aanzien van het dakterras inclusief toebehoren te vaag omdat onduidelijk is wat van verzoekers 1 en 2 op dat punt precies wordt verwacht om de overtredingen te beëindigen. Dit is naar vaste rechtspraak in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Namens het college is ter zitting verklaard dat de lasten zo moeten worden uitgelegd dat tevens het gebruik van het dakterras beëindigd moet worden en moet blijven en dat al hetgeen op het dak is aangebracht ten behoeve van de terrasfunctie moet worden verwijderd, zodat de staat wordt teruggebracht naar de functie van een plat dak. De voorzieningenrechter zal de lasten aldus begrijpen. Dat daarnaast ook de constructie van het platte dak moet worden aangepast, zoals het college ter zitting leek te stellen, blijkt op geen enkele wijze uit de lasten.
Gelet op hetgeen hierna wordt overwogen ziet de voorzieningenrechter in de onduidelijkheid van de lasten op dit punt echter geen reden om een voorlopige voorziening te treffen.
4. De voorzieningenrechter stelt vast dat de terrastegels en het meubilair inmiddels (grotendeels) zijn verwijderd en het gebruik als terrassen is gestaakt, zodat in zoverre reeds aan de lasten, zoals de voorzieningenrechter die begrijpt, is voldaan. Voor zover daar nog niet aan is voldaan kunnen verzoekers daar ter voorkoming van het verbeuren van een dwangsom eenvoudig en zonder dat daardoor een onomkeerbare situatie ontstaat alsnog voldoen. Verzoekers 1 en 2 hebben derhalve geen spoedeisend belang (meer) bij de beoordeling van de lasten voor zover die daarop betrekking hebben. Daarnaast is de voorzieningenrechter gebleken dat ook de door verzoekers aangebrachte verhoogde randafscheidingen van de terrassen zonder onomkeerbare gevolgen verwijderd kunnen worden, zodat bij de beoordeling van de lasten, voor zover die daarop betrekking hebben, evenmin een spoedeisend belang bestaat. Datzelfde geldt voor de aan de achtergevel van de door verzoekers 2 aan de woning [adres 1] [nummer 2] aangebrachte overkapping.
Het voorgaande betekent dat reeds gelet hierop de verzoeken om een voorlopige voorziening van verzoekers 2 geheel en van verzoekers 1 deels worden afgewezen vanwege het ontbreken van spoedeisend belang.
5. Verzoekers 1 hebben nog wel een spoedeisend belang bij het verzoek om schorsing van de in bestreden besluit 1 gehandhaafde last ten aanzien van de aanbouw. Gelet hierop zal de voorzieningenrechter beoordelen of het beroep tegen die last een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om bestreden besluit 1 te schorsen. Om dit te beoordelen beantwoordt hij aan de hand van de argumenten die verzoekers 1 hebben aangevoerd, de zogenoemde gronden, of bestreden besluit 1 in beroep naar verwachting stand kan houden.
6. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “Vruchten- en Heesterbuurt”. De in geding zijnde gronden hebben hierin de bestemming “Woondoeleinden” met de functieaanduiding “Bedrijf”.
Niet in geschil is dat de aanbouw zonder omgevingsvergunning is gebouwd en niet binnen het bestemmingsplan past vanwege de bouwhoogte van 6,79 meter, terwijl de maximale bouwhoogte 3 meter bedraagt ten opzichte van het maaiveld. Daarnaast valt de aanbouw buiten het bouwvlak. De aanbouw is dus in strijd met het geldende bestemmingsplan aanwezig en is zonder omgevingsvergunning gebouwd, zodat het college bevoegd was om hiertegen handhavend op te treden.
7. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. De voorzieningenrechter verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling van 26 juni 2019 [2] .
8. Zoals blijkt uit primair besluit 1 wenst het college niet mee te werken aan afwijking van het bestemmingsplan, omdat de Welstands- en Monumentencommissie op 15 december 2021 negatief heeft geadviseerd over de uitbouw, aangezien de uitbouw stedenbouwkundig niet mogelijk wordt gemaakt en ook architectonisch atypisch is.
De voorzieningenrechter ziet voorshands geen reden om dit standpunt van het college niet te volgen. Verzoekers 1 hebben dit welstandsadvies immers niet gemotiveerd bestreden en evenmin een tegenadvies van een deskundig te achten persoon of instantie overgelegd.
Het college heeft dit welstandsadvies naar voorlopig oordeel dan ook aan het bij bestreden besluit 1 gehandhaafde primaire besluit 1 ten grondslag mogen leggen. Van concreet zicht op legalisatie is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dan ook geen sprake. Verzoekers 1 hebben, zoals ter zitting is gebleken, weliswaar een nieuwe aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend, maar ook die is door het college afgewezen en daartegen zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
9. Daarnaast voeren verzoekers 1 aan dat bestreden besluit 1 is genomen in strijd met het gelijkheidsbeginsel, omdat tegen vergelijkbare situaties bij andere woningen in de [adres 1] en [adres 2] niet handhavend wordt opgetreden.
De voorzieningenrechter is voorshands niet gebleken dat het in de door verzoekers 1 genoemde gevallen om identieke situaties gaat waartegen door het college niet handhavend wordt opgetreden, ook al behoorden die woningen destijds tot hetzelfde bouwplan. Verder is gebleken dat het college wel handhavend is opgetreden tegen de situaties aan de [adres 1] [nummer 4] en [nummer 5].
10. Daarnaast achten verzoekers 1 de opgelegde dwangsom van € 7.500,- onredelijk hoog.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college de hoogte van de dwangsom in redelijkheid kunnen vaststellen op het bedrag van € 7.500,-. Verzoekers 1 hebben hun standpunt dat de dwangsom te hoog is onvoldoende onderbouwd.
11.1
Verzoekers 1 voeren verder aan dat de begunstigingstermijn onrealistisch kort is. Uitvoering van de last zou inhouden dat hun woning opengebroken moeten worden. Het is niet reëel om van verzoekers te verlangen dat zij dit gedurende de wintermaanden moeten doen. Daarnaast is het vinden van een aannemer die het werk binnen de begunstigingstermijn kan uitvoeren niet haalbaar, omdat alleen al het bestellen van de materialen langer duurt en de vakmensen door een overbelaste markt niet direct beschikbaar zijn. Daarnaast zijn verzoekers 1 voor de uitvoering van de last afhankelijk van derden voor het maken van de benodigde berekeningen en voor het daadwerkelijke uitvoeren van de bouwwerkzaamheden.
11.2
Het college heeft de begunstigingstermijn verlengd tot 2 weken na de uitspraak op dit verzoek. De voorzieningenrechter stelt verder vast dat verzoekers 1 de vorige eigenaar aansprakelijk hebben gesteld en dat zij die eigenaar bij mail van 16 december 2022, en derhalve korte tijd na het bestreden besluit op bezwaar, er op hebben gewezen dat de aanbouw waarschijnlijk uiterlijk 7 februari 2023 moet worden verwijderd en opgave hebben gedaan van de benodigde werkzaamheden. Uit een reactiemail van de vorige eigenaar van 19 december 2022 blijkt dat hij een aannemer heeft ingeschakeld en dat deze eind januari/begin februari 2023 tijd kan vrijmaken en dat hij denkt dat het werk in twee weken te realiseren zal zijn, maar dat het verkrijgen van de materialen, in het bijzonder
het bestellen van de kozijnen enkele maanden kan duren. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter blijkt hieruit dat verzoekers 1 concrete stappen hebben ondernomen om de overtreding ongedaan te maken en komt het hem verder niet onaannemelijk voor dat het feitelijk niet tot de mogelijkheden behoort om de uitbouw binnen 2 weken te verwijderen. Verder is ter zitting namens het college verklaard dat verlenging van de begunstigingstermijn misschien mogelijk is als de concrete planning van de aannemer bekend is.
Gelet op het voorgaande acht de voorzieningenrechter de begunstigingstermijn van 2 weken na deze uitspraak onredelijk kort en zal de voorzieningenrechter bepalen dat de begunstigingstermijn wordt verlengd tot 2 maanden na de uitspraak op dit verzoek. Bestreden besluit 1 zal dan ook in zoverre worden geschorst.

Conclusie en gevolgen

Zaaknr. SGR 22/8226
12. De voorzieningenrechter schorst bestreden besluit 1 in zoverre dat de begunstigingstermijn voor zover de last ziet op het verwijderen van de aanbouw wordt verlengd tot 2 april 2023 en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening voor het overige af.
13.1
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat het college aan verzoekers 1 het door hen betaalde griffierecht vergoedt en krijgen zij ook een vergoeding van hun proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen.
13.2
De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgen verzoekers 1 een vast bedrag per proceshandeling. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 837,-. De gemachtigde van verzoekers 1 heeft een verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,-.
Zaaknr. SGR 22/8560
14. Gelet op hetgeen hiervoor onder 4. is overwogen, wijst de voorzieningenrechter het verzoek af. Dat betekent dat bestreden besluit 2 niet wordt geschorst. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
Zaaknr. SGR 22/8226
- treft de voorlopige voorziening dat bestreden besluit 1 wordt geschorst in zoverre, dat de begunstigingstermijn voor zover de last ziet op de aanbouw wordt verlengd tot 2 april 2023;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening voor het overige af;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 184,- aan verzoekers 1 te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten tot een bedrag van € 1.674,-, te betalen aan verzoekers 1.
Zaaknr. SGR 22/8560
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2023.
griffier voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zaaknrs.: SGR 22/7580 en SGR 22/8562