ECLI:NL:RBDHA:2023:11257

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juli 2023
Publicatiedatum
31 juli 2023
Zaaknummer
NL23.20919
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 juli 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 19 juli 2023 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000, omdat er een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht naar Duitsland en er een significant risico was dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft de zaak behandeld met behulp van telehoren, waarbij de eiser aanwezig was vanuit het detentiecentrum in Rotterdam en bijgestaan door een waarnemend gemachtigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden, waardoor de bewaring niet onrechtmatig was. De rechtbank concludeert dat er voldoende gronden zijn voor de maatregel van bewaring, gezien de eerdere Dublin-overdrachten en het feit dat de eiser illegaal in Nederland verbleef. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.20919

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [datum]
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H.J. Janse),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. K. Diender).

Procesverloop

Bij besluit van 19 juli 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 28 juli 2023 en met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum Rotterdam. Op de rechtbank in Groningen is eiser bijgestaan door mr. H. Postma, waarnemend voor de gemachtigde van eiser. Tevens is daar een tolk verschenen. Verweerder heeft zich op de rechtbank laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De staatssecretaris heeft hieraan ten grondslag dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
(lichte gronden)
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
1.1.
De staatssecretaris heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de staatssecretaris overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
Voortraject
2. De rechtbank stelt vast dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig. De rechtbank ziet geen aanleiding om de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling ambtshalve te toetsen.
Grondslag
3. Evenmin is in geschil dat eiser valt onder de reikwijdte van artikel 59a, eerste lid, van de Vw 2000. Er zijn voldoende aanknopingspunten dat hij onder de werkingssfeer van de Dublinverordening valt, omdat eiser eerder op [datum] grond van een Dublinclaim is overgedragen aan Duitsland. De staatssecretaris heeft de Duitse autoriteiten op 21 juli 2023, blijkens het dossier, opnieuw verzocht eiser terug te nemen. De Duitse autoriteiten hebben dit verzoek op 24 juli 2023 aanvaard.
Gronden
Zware gronden
4. De rechtbank overweegt dat de gronden 3a, 3b, 4b, 4c en 4d in samenhang gezien, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en dat er voldoende gronden zijn voor de staatssecretaris haar standpunt dat er sprake is van een significant risico op onttrekking. Immers, nu eiser niet aannemelijk heeft kunnen maken dat hij op de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen is het vermoeden van de staatssecretaris dat dit niet het geval is op goede gronden gestoeld (3a). Eiser is namelijk reeds eerder op grond van de Dublinverordening uitgezet naar Duitsland (respectievelijk 4 april, 28 april 2023 en 10 juli 2023), maar blijft desondanks terugkeren naar Nederland wetende dat hij hier niet rechtmatig is. Eiser is uiteindelijk illegaal aangetroffen op het AZC in Ter Apel tijdens een kamer controle. Ook is eiser meermaals met onbekende bestemming vertrokken (3b), laatstelijk op 8 september 2022. Uit de overzichtsuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 25 maart 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:829) volgt dat de staatssecretaris bij deze zware gronden mag volstaan met een toelichting die feitelijk juist is. Deze gronden zijn dan ook voldoende gemotiveerd en kunnen aan de maatregel ten grondslag worden gelegd.
Lichte gronden
4.1.
De lichte gronden 4b, 4c en 4d kunnen ook aan de maatregel ten grondslag worden gelegd, nu eiser meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend, hetgeen ook niet is betwist. Verder stelt de staatssecretaris zicht terecht op het standpunt dat eiser geen vaste woon- of verblijfsplaats heeft en beschikt hij niet over voldoende middelen van bestaan. De staatssecretaris heeft voor deze gronden ook de relevantie voor het risico op onttrekking aan het toezicht gemotiveerd; in samenhang met de andere gronden kunnen deze gronden de maatregel dan ook dragen
4.2.
Nu er voldoende gronden zijn om de maatregel te kunnen dragen, laat de rechtbank de beoordeling van de rechtmatigheid van de overige grond (4a) onbesproken.
Lichter middel
5. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en het bestaan van een significant risico op onderduiken, is de staatssecretaris er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging naar Duitsland zal vertrekken. Ook ter zitting heeft eiser kenbaar gemaakt dat hij niet naar Duitsland zal vertrekken, maar dat hij naar België of Frankrijk. Een lichter middel volstond daarom niet om de overdracht van eiser te verzekeren. Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de staatssecretaris aanleiding had moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen. Zie hiervoor ook de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:674 en 13 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1667.
Voortvarendheid en zicht op overdracht
6. De staatssecretaris heeft op dag drie een eerste overdrachtshandeling verricht, door op 21 juli 2023 een claimverzoek aan de Duitse autoriteiten te verzenden. Verder heeft de staatssecretaris op 27 juli 2023 een vertrekgesprek met eiser gevoerd. In het algemeen geldt dat een eerste uitzettingshandeling op dag zes van de inbewaringstelling voldoende voortvarend is (zie de uitspraak van de ABRvS van 8 april 2020, ECLI:RVS:2020:989, onder 2.2) De rechtbank zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding zijn hiervan af te wijken. Nu reeds een claimakkoord van de Duitse autoriteiten is ontvangen, de staatssecretaris voortvarend aan de overdracht werkt en geen sprake is van aanknopingspunten waardoor de overdracht op 31 juli 2023 geen doorgang zou kunnen vinden, is er op dit moment nog steeds sprake van voldoende zicht op overdracht.
Conclusie
7. Concluderend en voor zover nodig ambtshalve toetsend is de rechtbank niet gebleken dat de voorwaarden voor de rechtmatigheid van de bewaring niet zijn nageleefd. Hetgeen namens eiser verder naar voren is gebracht, geeft ook geen aanleiding om thans de bewaring onrechtmatig te achten.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van A. Hoekstra, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.