ECLI:NL:RBDHA:2023:11220

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juli 2023
Publicatiedatum
28 juli 2023
Zaaknummer
NL23.20202
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring van een asielzoeker

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 juli 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Marokkaanse nationaliteit hebbende, had op 11 juli 2023 een besluit ontvangen waarin hem de maatregel van bewaring werd opgelegd op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. De rechtbank heeft de zaak schriftelijk behandeld, waarbij partijen toestemming hebben verleend voor deze procedure.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring niet kon worden gevalideerd door een fout in het digitale systeem, maar na een verzoek van de rechtbank heeft verweerder de maatregel per e-mail toegestuurd, waardoor validatie alsnog mogelijk was. Eiser heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om hierop te reageren. De rechtbank heeft het onderzoek op 24 juli 2023 gesloten.

Eiser heeft betwist dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken en heeft aangevoerd dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel, gezien zijn ingediende asielaanvraag. De rechtbank oordeelt echter dat de gronden voor de maatregel terecht zijn vastgesteld en dat het risico op onttrekking aan het toezicht aanwezig is. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is om te concluderen dat de maatregel onevenredig bezwarend is en dat er zicht op uitzetting naar Marokko bestaat. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, evenals het verzoek om schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.20202

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R.E. Temmen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Hopman).

Procesverloop

Bij besluit van 11 juli 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Partijen hebben toestemming verleend om de zaak schriftelijk te behandelen.
Eiser heeft op 13 juli 2023 de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 14 juli 2023 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft in eerste instantie ambtshalve vastgesteld dat de maatregel die verweerder in het digitale systeem van de rechtspraak heeft geplaatst niet kon worden gevalideerd omdat daarbij de volgende melding werd verkregen: “
Fout tijdens verificatie van de handtekening. Handtekening bevat onjuiste, onherkenbare, beschadigde of verdachte gegevens.”De rechtbank heeft verweerder op 20 juli 2023 verzocht om de maatregel per e-mail aan de rechtbank – en gelijktijdig aan eiser - toe te zenden. Verweerder heeft dezelfde dag gehoor aan gegeven aan dit verzoek. Met behulp van de ontvangen maatregel per e-mail is het de rechtbank alsnog gelukt de handtekening in de maatregel op de voorgeschreven wijze te valideren. Eiser heeft geen gebruik gemaakt van de geboden mogelijkheid om hierop te reageren.
Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek op 24 juli 2023 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag nu is gebleken dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vb [2] , als zware gronden vermeld dat eiser:
3a: Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging
daartoe gedaan;
3b: zich in strijd met de vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op
vreemdelingen heeft onttrokken;
3c: eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht
Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d: niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn/haar identiteit en
nationaliteit.
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a: zich niet aan één of meer andere voor hem/haar geldende verplichtingen van
hoofdstuk 4 heeft gehouden;
4b: meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfvergunning hebben geleid;
4c: geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d: niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser betwist de feitelijke juistheid van de zware gronden 3c en 3d. Eiser heeft nooit een aanzegging ontvangen waaruit blijkt dat hij Nederland moet verlaten, althans daarvan heeft hij geen kennis genomen. Ook heeft eiser correcte personalia opgegeven, waarmee hij meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit. Eiser voert verder aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel, aangezien eiser een asielaanvraag heeft ingediend en er dus geen belang bij heeft om zich aan het toezicht te onttrekken. Tot slot is niet duidelijk dat er daadwerkelijk zicht op uitzetting bestaat. De informatie waar verweerder naar verwijst is gebrekkig. Dit afgezet tegen de zware maatregel van de bewaring dient in het kader van een belangenafweging het belang van eiser om in vrijheid te worden gesteld zwaarder te wegen dan het belang van verweerder om te trachten tot uitzetting te komen.
4. Eiser heeft de zware gronden 3a en 3b en alle lichte gronden onbetwist gelaten. Deze gronden kunnen de maatregel reeds dragen, waarmee het risico op onttrekking aan het toezicht reeds is gegeven. [3] Wat eiser voor het overige heeft aangevoerd tegen zware gronden 3c en 3d behoeft daarom geen bespreking. Daarnaast kan ook in het midden blijven of verweerder de zware grond 3e daadwerkelijk ten grondslag heeft gelegd aan de bewaring. Deze grond is immers niet aangekruist, maar er is vervolgens wel een motivering hieromtrent opgenomen.
5.De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder in het geval van eiser niet hoefde te volstaan met een lichter middel. Nu de gronden terecht aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, is het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken gegeven.
Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat in dit geval geen afdoende, maar minder dwingende maatregel dan de inbewaringstelling doeltreffend kon worden toegepast. Eiser heeft deze motivering niet inhoudelijk betwist. Dat eiser zijn asielaanvraag mag afwachten in Nederland betekent ook niet dat verweerder van inbewaringstelling moest afzien, nu artikel 59b van de Vw voorziet in een grondslag voor de inbewaringstelling van asielzoekers. De rechtbank is ook niet gebleken van omstandigheden die aanleiding geven voor een andere conclusie of op grond waarvan de bewaring onevenredig bezwarend moet worden geacht. De enkele stelling van eiser dat hij in geval van inbewaringstelling zijn hoofd laat “ontploffen” en niet meer wil leven is daartoe onvoldoende. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Verder heeft verweerder in het bestreden besluit gemotiveerd uiteengezet waarom sprake is van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn. In zijn algemeenheid kan worden uitgegaan van zicht op uitzetting naar Marokko. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling [4] van 14 november 2022. [5] Eiser heeft geen aanknopingspunten naar voren gebracht voor de conclusie dat in zijn geval zicht op uitzetting ontbreekt.
7. Tot slot ziet de rechtbank in de door verweerder en eiser verstrekte gegevens geen grond om, ambtshalve toetsend, te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [6]
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. Kreeftmeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Vreemdelingenbesluit 2000.
3.Artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw, in samenhang bezien met artikel 5.1c van het Vb.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.ECLI:EU:C:2022:858.