ECLI:NL:RBDHA:2023:11218
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 19 juli 2023 niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank doet uitspraak op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Oostenrijk gedaan, waarop Oostenrijk niet tijdig heeft gereageerd, wat gelijk staat aan aanvaarding van het verzoek.
Eiser betwist het bestreden besluit en stelt dat Oostenrijk zijn internationale verplichtingen niet nakomt en dat er structurele tekortkomingen zijn in de asielprocedure. De rechtbank overweegt echter dat de staatssecretaris op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag aannemen dat Oostenrijk zijn verplichtingen nakomt. Eiser heeft geen bewijsstukken of concrete aanknopingspunten aangedragen die zijn stelling onderbouwen. De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere individuele omstandigheden zijn die maken dat de overdracht aan Oostenrijk onevenredig hard zou zijn.
De rechtbank besluit dat de staatssecretaris de aanvraag terecht buiten behandeling heeft gesteld en dat het beroep kennelijk ongegrond is. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door rechter N.M. van Waterschoot, in aanwezigheid van griffier I. Wolthuis, en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.