ECLI:NL:RBDHA:2023:11193

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juli 2023
Publicatiedatum
28 juli 2023
Zaaknummer
NL23.20423
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring en de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 juli 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van eiser, die de Marokkaanse nationaliteit heeft. Eiser was op 5 juli 2023 in bewaring gesteld op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij tevens een verzoek om schadevergoeding heeft ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat het digitale dossier inmiddels compleet was, inclusief het proces-verbaal van ophouding. Eiser stelde dat de ophouding niet getoetst kon worden door de rechtbank, omdat het proces-verbaal ontbrak. De rechtbank concludeerde echter dat de ophouding niet langer dan de wettelijk toegestane termijn had geduurd en dat er geen onregelmatigheden waren geconstateerd.

Eiser voerde aan dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was opgelegd, omdat de digitale handtekening van het besluit door een onbevoegde was geplaatst. De rechtbank oordeelde dat de maatregel op rechtsgeldige wijze was opgelegd en dat de argumenten van eiser over de digitale ondertekening niet relevant waren. Eiser stelde verder dat hij op onjuiste gronden in bewaring was gesteld, omdat hij eerder aan de Oostenrijkse autoriteiten was overgedragen. De rechtbank oordeelde dat er voldoende aanknopingspunten waren voor de toepassing van de Dublinverordening en dat de maatregel van bewaring terecht was opgelegd.

De rechtbank concludeerde dat de gronden voor de maatregel niet bestreden waren en dat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestond. Eiser had ook niet voldoende onderbouwd waarom een lichter middel toepasbaar zou zijn. De rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende voortvarend had gehandeld in de procedure en dat er geen aanleiding was om te concluderen dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.20423

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J.C.A. Koen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. M. Lorier).

Procesverloop

Bij besluit van 5 juli 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft zich akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Eiser heeft op
17 juli 2023 de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 18 juli 2023 een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op 20 juli 2023 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
Ophouding
2. Eiser stelt dat het proces-verbaal van ophouding in het dossier ontbreekt, waardoor de ophouding niet getoetst kan worden door de rechtbank. Ook valt niet te controleren op welk tijdstip de ophouding is aangevangen en of de termijn van zes uur is overschreden. Dit maakt de ophouding en de daaropvolgende maatregel van bewaring onrechtmatig.
3. De rechtbank stelt vast dat het digitale dossier inmiddels compleet is gemaakt met het proces-verbaal ophouding en onderzoek van 5 juli 2023. Uit dit proces-verbaal volgt dat eiser aansluitend op de strafrechtelijke heenzending om 15:00 uur is overgenomen en opgehouden. De ophouding is beëindigd op 5 juli 2023 om 20:45 uur omdat eiser op dat tijdstip in bewaring is gesteld. Dit betekent dat de maximum duur van zes uur niet is overschreden. Het is de rechtbank na bestudering van de stukken ook ambtshalve [2] niet gebleken dat sprake is van onregelmatigheden tijdens de ophouding.
Maatregel van bewaring
4. Eiser stelt dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is opgelegd. De maatregel is opgelegd op 7 juli 2023 om 20:45 uur terwijl de digitale handtekening is geplaatst om 22:28 uur. Ter onderbouwing wijst eiser daarbij op de uitspraak van de Afdeling van 12 maart 2021. [3] Ook is het besluit digitaal ondertekend door een persoon die het besluit niet heeft genomen. Deze persoon was niet bevoegd, waardoor de digitale ondertekening niet rechtsgeldig heeft plaatsgevonden.
5. Uit het dossier blijkt dat eiser de maatregel van bewaring voorzien van een natte handtekening uitgereikt heeft gekregen. Gelet op het vorenstaande is rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring op rechtsgeldige wijze aan eiser is opgelegd en uitgereikt. Wat eiser aanvoert over de digitale ondertekening en de persoon die deze heeft uitgevoerd, behoeft dan ook geen bespreking.
6. Eiser stelt dat hij op onjuiste grondslag in bewaring is gesteld. Eiser is op 28 juni 2023 overgedragen aan de Oostenrijkse autoriteiten, waardoor het overdrachtsbesluit reeds geëffectueerd is. Hij kan op basis van dat besluit niet nogmaals overgedragen worden. De maatregel van bewaring is daarom onrechtmatig.
7. Bij het opleggen van de maatregel van bewaring was een concreet aanknopingspunt dat de Dublinverordening [4] op eiser van toepassing is aanwezig. Dat het eerder genomen besluit na de overdracht van eiser is uitgewerkt, doet daar niet aan af. Verweerder heeft eiser dan ook terecht op grond van artikel 59a van de Vw in bewaring gesteld.
8. De rechtbank stelt verder vast dat de zware en lichte aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden niet zijn bestreden in beroep. Ook ambtshalve is de rechtbank niet gebleken dat deze onjuist zijn en leiden tot onrechtmatigheid van de maatregel. Dit maakt dat een risico op onttrekking aan het toezicht is gegeven.
Lichter middel
9. Eiser meent dat verweerder hem tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling te algemeen heeft bevraagd over het opleggen van een lichter middel. Hij kon uit de vraagstelling niet opmaken dat hij in dat kader omstandigheden moest aandragen. Eiser verwijst daarbij naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 26 oktober 2020. [5]
10. Bij aanvang van het gehoor is aan eiser meegedeeld dat hij tijdens het gehoor in de gelegenheid zou worden gesteld om zijn zienswijze naar voren te brengen op het voornemen om hem in bewaring te stellen. Vervolgens is eiser uitvoerig gehoord over aspecten die van belang zijn voor de vraag of een inbewaringstelling noodzakelijk is of dat er een lichter middel toepasselijk is, zoals verweerder voldoende heeft gemotiveerd in het verweerschrift. Afsluitend is eiser gevraagd of hij nog iets aan te voeren heeft wat maakt dat de maatregel niet opgelegd zou moeten worden. De rechtbank is dan ook met verweerder van oordeel dat het eiser voldoende duidelijk is gemaakt dat hij feiten en omstandigheden mocht aanvoeren die maken dat verweerder had moeten afzien van het opleggen van de bewaringsmaatregel en dat verweerder had kunnen volstaan met het opleggen van een lichter middel. Voorts maakt eiser in zijn beroepsgronden ook niet concreet wat hij in het kader van het lichter middel nog meer naar voren had willen brengen tijdens het gehoor. Ook is de rechtbank van oordeel dat verweerder, gelet op het onttrekkingsrisico, voldoende heeft gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend is toe te passen om dit risico te ondervangen.
Voortvarend handelen
11. Eiser meent dat verweer hem onvoldoende voortvarend heeft geclaimd bij de Oostenrijkse autoriteiten.
12. Op 5 juli 2023 heeft verweerder Eurodac geraadpleegd, waaruit bleek dat de Oostenrijkse autoriteiten mogelijk verantwoordelijk waren voor de behandeling van eisers asielaanvraag. Op 5 juli 2023 is ook de maatregel van bewaring opgelegd aan eiser. Verweerder heeft op 7 juli 2023 een verzoek tot overdracht van eiser aan de Oostenrijkse autoriteiten verstuurd, welke op dezelfde dag is geaccepteerd. Verder heeft verweerder, gelet op de door eiser ingediende asielaanvraag, een gehoor gepland op 20 juli 2023. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt.
Ambtshalve toets
13. Tot slot leidt ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
14. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.
4.Verordening (EU) nr. 604/2013.