3.2Verweerder heeft aanvullend toegelicht dat uit het proces-verbaal van het gerechtshof Den Haag van 8 november 2016 blijkt dat eiseres en de ex-werknemer een schikking hebben getroffen. Verweerder verwijst naar een passage in het proces-verbaal waarin staat: “
Partijen komen overeen dat het door [eiseres] teveel betaalde bedrag uit hoofde van het vonnis van de kantonrechter te Gouda van 26 mei 2016 – waarvan hoger beroep is ingesteld – zal worden verrekend met de nog verschuldigde transitievergoeding, zodat het netto equivalent van het restant bedrag van € 20.000,- bruto aan Eamarouchan zal worden uitbetaald.”
Verweerder interpreteert het ‘teveel betaalde bedrag’ als de betaling die eiseres aan de ex-werknemer heeft gedaan uit hoofde van het vonnis van de kanonrechter. Die betaling betreft het door de kantonrechter hoger vastgestelde maandsalaris. Dit betekent volgens verweerder dat met de schikking het door de kantonrechter hoger vastgestelde maandsalaris feitelijk niet geëffectueerd is. Verder geeft verweerder aan de schikking zo te interpreteren dat wat eiseres eerst als door de rechtbank als achterstallig loon aan de ex-werknemer had uitbetaald, dat wordt teruggedraaid en niet meer als achterstallig loon is uitbetaald, maar als onderdeel van de transitievergoeding. Van de € 46.279,- heeft eiseres dan nog het overgebleven bedrag van € 20.000,- aan de ex-werknemer betaald. Dit betekent volgens verweerder dat de hoogte van de transitievergoeding door een schikking bij het gerechtshof tot stand is gekomen op grond van een door de kantonrechter vastgesteld maandsalaris dat niet feitelijk door eiseres is uitbetaald aan de ex-werknemer.
Beoordeling door de rechtbank
4. De rechtbank is van oordeel dat uit het stuk van eiseres dat door de rechtbank op 4 november 2022 is ontvangen volgt dat eiseres haar subsidiaire grond intrekt. In dit stuk staat namelijk dat volgens eiseres het thans nog resterende geschil tussen partijen is of de compensatie berekend dient te worden op basis van een loon van € 4.851,88 (standpunt van eiseres) of € 3.169,86 (standpunt van verweerder). De rechtbank zal zich tot beantwoording van deze vraag richten.
5. Uit een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 14 februari 2023 volgt dat het een werkgever en werknemer vrijstaat om onderling een van artikel 7:673 van het BW afwijkende en voor de werknemer onder de aanduiding van ‘transitievergoeding’ gunstiger afspraak te maken. Gelet op artikel 7:673e, tweede lid, van het BW is het Uwv niet gehouden deze vergoeding voor zover deze meer bedraagt dan de wettelijk verschuldigde transitievergoeding als bedoeld in en berekend overeenkomstig artikel 7:673 van het BW, te compenseren.
6. De rechtbank stelt vast dat eiseres en de ex-werknemer ter beëindiging van de procedure bij het gerechtshof Den Haag op een aantal punten overeenstemming hebben bereikt, welke zijn neergelegd in het proces-verbaal van 8 november 2016. Eiseres en de ex-werknemer hebben onder meer overeenstemming bereikt over de hoogte van de transitievergoeding, zijnde € 46.279,- bruto. De rechtbank is van oordeel dat deze overeenstemming tussen eiseres en de ex-werknemer over de transitievergoeding gezien moet worden als een onderlinge afspraak in afwijking van artikel 7:673 van het BW. Gelet op de in 5 genoemde uitspraak van de CRvB is verweerder dan ook niet gehouden deze vergoeding voor zover deze meer bedraagt dan de wettelijk verschuldigde transitievergoeding overeenkomstig artikel 7:673 van het BW te compenseren. De rechtbank acht hierbij van belang dat verweerder als derde partij niet betrokken is geweest bij de totstandkoming van die overeenstemming tussen eiseres en de ex-werknemer en dat een volledige compensatie niet de bedoeling van de wetgever is geweest en niet in overeenstemming met het doel van de compensatieregeling is. Dat doel is niet een werkgever volledig te compenseren voor wat hij aan de ex-werknemer heeft vergoed, maar de reden voor het ‘slapend’ houden van dienstverbanden door werkgevers weg te nemen door dubbele kosten te compenseren.In hetgeen eiseres aanvoert ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder uit had moeten gaan van een hoger bedrag aan compensatie van de transitievergoeding. De gronden van eiseres slagen niet.
Conclusie en proceskosten
7. Het voorgaande betekent dat verweerder met het gewijzigde besluit terecht de hoogte van de compensatie van de transitievergoeding heeft vastgesteld op € 26.415,50.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Omdat verweerder na het instellen van beroep door eiseres het bestreden besluit heeft vervangen door het gewijzigde besluit, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep. De rechtbank stelt de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).
10. De rechtbank ziet ook aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.