ECLI:NL:RBDHA:2023:11188

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juli 2023
Publicatiedatum
27 juli 2023
Zaaknummer
SGR 21/3485
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen toekenning loongerelateerde WGA-uitkering en arbeidsongeschiktheidspercentage

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 24 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering. Eiser, die voorheen als generalist GGP bij de Nationale Politie werkte, had zich op 16 februari 2018 ziekgemeld en ontving een WGA-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 76,84%. Na bezwaar tegen het primaire besluit, heeft de Uwv het percentage aangepast naar 76,80%. Eiser was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep op 26 september 2022 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank benoemde deskundigen, waaronder een psychiater en een verzekeringsarts, om de medische situatie van eiser te beoordelen. De deskundigen concludeerden dat eiser lijdt aan PTSS, maar dat er geen volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden was. De rechtbank oordeelde dat de conclusies van de deskundigen zorgvuldig waren en dat de Uwv op goede gronden de WGA-uitkering had toegekend.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de Uwv om de loongerelateerde WGA-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 76,80% te handhaven, werd bevestigd. De rechtbank zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/3485

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.P.W. van Bohemen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. M.A. Bakker).

Procesverloop

In het besluit van 15 april 2020 (primair besluit) heeft verweerder per 14 februari 2020 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aan eiser toegekend.
In het besluit van 31 maart 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gegrond verklaard en het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiser gewijzigd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 26 september 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is met bericht van verhindering niet verschenen.
Ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek geschorst en een psychiater en verzekeringsarts als deskundigen benoemd.
Op 30 januari 2023 hebben de deskundigen een rapport uitgebracht.
Op 8 maart 2023 heeft eiser een reactie ingebracht.
Desverzocht hebben de deskundigen in de brief van 5 april 2023 op de reactie van eiser gereageerd.
Partijen zijn door de rechtbank in de gelegenheid gesteld om kenbaar te maken of zij op een nadere zitting willen worden gehoord. Nadat geen van partijen had aangegeven van de geboden mogelijkheid gebruik te willen maken, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser werkte voorheen als generalist GGP bij de Nationale Politie voor 39,92 uur per week. Eiser heeft zich op 16 februari 2018 ziekgemeld. Na einde wachttijd heeft verweerder een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek uitgevoerd. In het primaire besluit heeft verweerder een loongerelateerde uitkering op grond van de regeling Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) aan eiser toegekend, omdat hij 76,84% arbeidsongeschikt is.
2. Naar aanleiding van eisers bezwaar tegen het primaire besluit heeft verweerder een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek in bezwaar verricht. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard en bepaald dat eiser 76,80% arbeidsongeschikt is. Eiser heeft nog steeds recht op een loongerelateerde WGA-uitkering.
Wat zijn de standpunten van partijen?
3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat hij zorgvuldig onderzoek heeft gedaan en de beperkingen van eiser correct heeft vastgesteld. Enkele van de door de primaire arbeidsdeskundige geduide functies zijn in bezwaar komen te vervallen, omdat deze niet passend zijn voor eiser. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (b&b) heeft nieuwe functies voor eiser geselecteerd. Eiser heeft hiermee een loonverlies van 76,80%.
4. Eiser is het niet eens met verweerder en heeft in beroep - samengevat weergegeven - het volgende aangevoerd. Eiser heeft zich op 2 februari 2021 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld bij verweerder. Naar aanleiding van deze melding heeft verweerder na onderzoek beslist dat eiser met ingang van 1 oktober 2020 80 tot 100% arbeidsongeschikt is. De bij deze beoordeling aangenomen beperkingen spelen echter al langer. Eiser heeft na een schietincident in 2012 PTSS ontwikkeld. Zijn psychische klachten zijn in de loop van de tijd verergerd. Eiser is voor deze klachten regelmatig behandeld. Geen enkele behandeling heeft echter resultaat gehad. Eiser ondervindt nog ernstige klachten en is uitbehandeld. Hij heeft geen benutbare mogelijkheden, omdat hij psychisch niet zelfredzaam is. Verweerder heeft niet onderbouwd waarom bij eiser sprake is van kans op herstel. Eiser verwijst in beroep naar medische informatie van GZ-psycholoog N.G.M. Hochstenbach van 26 februari 2018, 10 december 2020 en 12 februari 2021 en van ARQ Centrum'45 van 23 februari 2021.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten omtrent arbeids(on)geschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
5.1.
De primaire verzekeringsarts heeft op 24 maart 2020 een rapport opgesteld. Daaruit blijkt dat eiser op het spreekuur is gezien op 25 februari 2020. Tijdens dit spreekuur is eiser psychisch onderzocht. Ook heeft de primaire verzekeringsarts dossierstudie verricht en informatie opgevraagd bij eisers laatste behandelaar. De conclusie uit dit rapport luidt dat eiser door zijn psychische klachten beperkingen heeft op persoonlijk en sociaal functioneren. De primaire verzekeringsarts vindt niet dat bij eiser sprake is van geen benutbare mogelijkheden, omdat eiser geen psychische stoornis heeft die zodanig ernstig is dat alle vorm van zelfzorg onmogelijk is. De primaire verzekeringsarts acht een urenbeperking van 4 uur per dag en 20 uur per week aan de orde op preventieve en energetische gronden. Ook kan eiser niet ’s nachts en in wisseldiensten werken. De primaire verzekeringsarts verwacht op lange termijn verbetering, als de lopende rechtszaken zijn afgesloten en omdat er nog medische behandelopties zijn. De beperkingen van eiser zijn opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 25 februari 2020.
5.2.
Naar aanleiding van het bezwaar heeft de verzekeringsarts b&b op 30 oktober 2020 en 23 maart 2021 rapporten uitgebracht. De verzekeringsarts b&b heeft hiervoor dossierstudie verricht, eiser gezien op de hoorzitting van 12 oktober 2020 en de ingebrachte medische informatie bij de beoordeling betrokken. Het gaat om informatie van huisarts C.A.H. Hackeng van 25 februari 2021, waaronder een uitdraai van het huisartsenjournaal, van psychodiagnostisch medewerker R.C. Hulter van 3 november 2015 en 30 maart 2016 en van GZ-psycholoog N.G.M. Hochstenbach van 12 februari 2021 en eerdere brieven van Hochstenbach uit 2017 en 2018. De verzekeringsarts b&b komt in zijn rapporten tot de conclusie dat er geen reden is om af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts. De in bezwaar ingebrachte medische informatie geeft geen aanleiding voor een ander standpunt, nu dit, op een maagbloeding na, geen nieuwe medische feiten weergeeft. De medische informatie met betrekking tot eisers PTSS is niet eensluidend. Het beeld van eiser lijkt over de tijd wisselend te zijn geweest met goede en slechte perioden. Daarbij neemt de primaire verzekeringsarts aan dat er op 14 februari 2020, de datum in geding, sprake was van een slechte periode, stelt hij de diagnose PTSS en geeft hij daarbij passende beperkingen aan in de FML. De nieuwe verwijzing naar Centrum’45 past ook in dat beeld.
5.3.
In beroep heeft de verzekeringsarts b&b op 8 december 2021 een aanvullend rapport uitgebracht. De verzekeringsarts b&b stelt in dit rapport dat niet duidelijk is waarom gekozen is voor 1 oktober 2020 als de eerste dag van de verslechtering van eisers gezondheid. Deze verslechtering is met de beschikbare medische informatie niet aantoonbaar opgetreden voor 1 oktober 2020. Met aanname van deze datum is de primaire verzekeringsarts bij de herbeoordeling in ruime mate toegekomen aan eisers claim. Er is geen sprake van een situatie van geen benutbare mogelijkheden, omdat geen sprake is van een ernstige psychische stoornis en van een onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren. Uit het dagverhaal komt niet naar voren dat eiser niet in staat is tot zelfverzorging in het dagelijks leven. Uit de medische informatie blijkt niet dat eiser uitbehandeld is. Met de lang bestaande PTSS-klachten is rekening gehouden in de FML. De verzekeringsarts b&b ziet ook in beroep geen aanleiding voor een ander standpunt.
5.4.
Naar aanleiding van de opnieuw door eiser ingebrachte informatie van ARQ Centrum'45 van 23 februari 2021 heeft verweerder een rapport van de verzekeringsarts b&b van 5 augustus 2022 ingebracht. Hierin is opgenomen dat deze informatie bevestigt dat er nog behandelopties zijn. Het gaat niet slechts om een behandeling die tot doel heeft om beter om te leren gaan met de klachten, maar om de klachten weg te nemen. De medische informatie geeft geen aanleiding voor een ander standpunt, aldus de verzekeringsarts b&b.
5.5.
De rechtbank heeft ter zitting het onderzoek geschorst en bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat zij zich onvoldoende voorgelicht acht om tot een oordeel te komen ten aanzien van de medische beoordeling van eisers psychische klachten. De rechtbank heeft een psychiater en verzekeringsarts als deskundigen benoemd.
5.6.
Op 30 januari 2023 hebben de deskundigen, psychiater I.S. Hernandez-Dwarkasing en verzekeringsarts Ch.H.C. Lemmers, een rapport uitgebracht. De deskundigen stellen vast dat bij eiser sprake is van PTSS, chronisch verlopend naar aanleiding van incidenten tijdens zijn werk als politieagent. Hiervan was ten tijde van de datum in geding ook al sprake, vergelijkbaar in ernst met de huidige toestand. Bij eiser was op de datum in geding geen sprake van volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden. Er was geen sprake van onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren op alle drie de niveaus (zelfverzorging, het samenlevingsverband en de sociale contacten buiten het gezin) of een te verwachten verlies aan mogelijkheden binnen drie maanden. Er gelden niet meer en ook geen zwaardere beperkingen voor eiser dan door de verzekeringsartsen zijn vastgesteld. De deskundigen kunnen zich vinden in de door de verzekeringsartsen gestelde urenbeperking.
5.7.
In de brief van 7 maart 2023 heeft eiser een reactie ingebracht. Hierin stelt eiser dat de conclusie van de deskundigen dat de prognose kan verbeteren haaks staat op de eerdere constatering in het deskundigenrapport dat de prognose onzeker is, er sprake is van hardnekkige klachten en eerdere traumabehandelingen geen effect hebben gehad. In dit verband dient te worden vermeld dat eiser eerder acceptatiegesprekken heeft gehad met psychologen en daardoor heeft geleerd zijn ziekte te accepteren. Eiser heeft het onderzoek van verzekeringsarts Lemmers als onprettig ervaren. Eiser twijfelt aan de onafhankelijkheid van deze verzekeringsarts gelet op zijn arbeidsverleden bij verweerder.
5.8.
Desverzocht hebben de deskundigen in de brief van 5 april 2023 op de reactie van eiser gereageerd. Hierin is opgenomen dat, gezien de aanhoudende klachten, de voorstellen voor vervolgbehandeling en het onderzoek en de behandelvoorstellen van de deskundigen zelf, niet kan worden aangegeven dat er een eindtoestand is ontstaan met blijvende beperkingen. Er zijn nog behandelmogelijkheden, zoals schematherapie met eventueel aanvullend traumabehandeling, om de lijdensdruk en dus de beperkingen te verminderen. Verzekeringsarts Lemmers heeft van de psychiater en de bij het onderzoek betrokken GZ-psychologe geen opmerkingen gekregen dat hij tijdens de anamnese woorden in de mond van eiser heeft gelegd. Eiser heeft deze opmerking ook niet gemaakt bij de vraag na het onderzoek of hij zich voldoende gehoord heeft gevoeld. Verzekeringsarts Lemmers herkent zich niet in de opmerkingen van eiser en is al geruime tijd niet meer in dienst van verweerder. De verzekeringsartsen in deze zaak zijn voor hem geen bekenden en hij heeft daar ook geen werkrelaties mee, zodat het hem vrij stond in deze zaak te rapporteren.
5.9.
De rechtbank overweegt allereerst dat het oordeel van de door de rechter ingeschakelde onafhankelijke deskundige volgens vaste rechtspraak dient te worden gevolgd, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven van dat oordeel af te wijken. [1] Het is namelijk bij uitstek de taak van de deskundige om bij verschil van inzicht tussen partijen over de medische beperkingen een beslissend advies te geven. De rechtbank is van oordeel dat het deskundigenrapport blijk geeft van een zorgvuldig onderzoek. De deskundigen hebben eiser psychiatrisch onderzocht, dossierstudie verricht en de informatie uit de behandelend sector bestudeerd. Ook hebben de deskundigen hun conclusies inzichtelijk en consistent gemotiveerd. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding de conclusies van de door haar geraadpleegde deskundigen niet te volgen.
Wat is de conclusie van de rechtbank?
6. Nu de rechtbank geen aanleiding ziet te twijfelen aan de conclusies van de deskundigen, neemt de rechtbank deze conclusies over en maakt deze tot de hare. Uit het voorgaande volgt dat de medische component van het bestreden besluit op goede gronden berust.
7. Ook het deel van het bestreden besluit dat gaat over de functies die eiser volgens de arbeidsdeskundige b&b met de in de FML aangenomen beperkingen zou kunnen verrichten, kan in stand blijven. Eiser heeft in beroep namelijk niet aangevoerd dat die functies niet geschikt zouden zijn.
8. Het voorgaande betekent dat verweerder terecht een loongerelateerde WGA-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 76,80% aan eiser heeft toegekend.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2023.
griffier
rechter
de griffier is verhinderd te tekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 3 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3822.