ECLI:NL:RBDHA:2023:11084

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 februari 2023
Publicatiedatum
26 juli 2023
Zaaknummer
C/09/625800 / HA ZA 22-209
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aandelenverkoop en financiering koopsom door lening verkoper aan koper met opschortingsrecht en samenhangende overeenkomsten

In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, heeft de eisende partij, de rechtspersoon naar buitenlands recht Innovative Water Care Global Corporation (IWC), een vordering ingesteld tegen de gedaagde partij, [gedaagde] B.V., met betrekking tot een lening die voortvloeit uit een aandelenverkoop. De aandelenverkoop, vastgelegd in een Share Purchase Agreement (SPA), betrof de verkoop van 50 aandelen in [bedrijf] B.V. voor een totale koopsom van € 2 miljoen, waarvan € 250.000 direct werd betaald en het resterende bedrag van € 1,75 miljoen door [gedaagde] van IWC werd geleend. De lening was vastgelegd in een Vendor Loan Agreement (VLA) en had een terugbetalingsdatum van 31 december 2021. IWC vorderde betaling van het geleende bedrag, inclusief rente, maar [gedaagde] verweerde zich door te stellen dat IWC haar verplichtingen uit de SPA niet was nagekomen, waardoor zij niet tot betaling gehouden zou zijn.

De rechtbank heeft de procedure en de vorderingen van IWC beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de verplichtingen van IWC uit de SPA niet voldoende samenhangen met de betalingsverplichtingen van [gedaagde] uit de VLA om een opschortingsrecht te rechtvaardigen. De rechtbank verwierp het verweer van [gedaagde] en oordeelde dat IWC recht had op de gevorderde hoofdsom en de contractuele rente. De rechtbank heeft de vordering van IWC toegewezen, inclusief buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten, en verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team Handel
Zaaknummer: C/09/625800 / HA ZA 22-209
Vonnis van 1 februari 2023
in de zaak van
de rechtspersoon naar buitenlands recht
INNOVATIVE WATER CARE GLOBAL CORPORATION,
te Alpharetta (Verenigde Staten),
eisende partij,
hierna te noemen: IWC,
advocaat: mr. J.T. Maalderink te 's-Gravenhage,
tegen
[gedaagde] B.V.,
te [plaats],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
advocaat: mr. Y.K. van Dijk te Heerenveen.

1.Inleiding

Kern van het geschil
1.1.
IWC heeft voor een koopsom van € 2 miljoen 50 aandelen in [bedrijf] B.V. (hierna: [bedrijf]) verkocht aan [gedaagde]. Deze koop is vastgelegd in de “
Share Purchase Agreement” van 11 mei 2021 (hierna: de SPA). [gedaagde] heeft een bedrag van € 250.000,- direct betaald. Het resterende deel van de koopsom van € 1,75 miljoen heeft [gedaagde] van IWC geleend. Deze lening is vastgelegd in een “
Vender Loan Agreement” van 11 mei 2021 (hierna: de VLA). Volgens de VLA had [gedaagde] het geleende bedrag, inclusief de contractuele rente, uiterlijk op 31 december 2021 aan IWC terugbetaald moeten hebben. Dit is niet gebeurd en IWC vordert in deze procedure dat de rechtbank [gedaagde] veroordeelt tot betaling van het geleende bedrag, inclusief de contractuele rente. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat zij niet tot die betaling gehouden is, omdat IWC niet heeft voldaan aan haar in de SPA neergelegde verplichting om ervoor te zorgen dat na de aandelenverkoop bepaalde certificaten en registraties die vereist zijn om producten van [bedrijf] op de markt te brengen, aan [bedrijf] worden overgedragen dan wel op naam van deze vennootschap worden gezet.
Indeling van dit vonnis
1.2.
In nr. 2 van dit vonnis zal kort worden weergegeven hoe de procedure is verlopen. Welke vorderingen IWC heeft ingesteld, wordt in nr. 3 nader uiteengezet. De beoordeling van de vorderingen van IWC en de verweren die [gedaagde] daartegen heeft aangevoerd, geeft de rechtbank in nr. 4. Die beoordeling mondt uit in de uitspraak (het dictum) die is opgenomen in nr. 5. Daarin wordt het verweer van [gedaagde] verworpen en worden de vorderingen van IWC toegewezen.

2.De procedure

Het procesdossier
2.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
- de dagvaarding van 22 februari 2022, met de producties (bijlagen) 1 t/m 10;
- de conclusie van antwoord, met de producties 1 t/m 8 (zonder opmerkingen en accentueringen die in de originele stukken niet voorkomen);
- het tussenvonnis van 17 augustus 2022, waarbij een mondelinge behandeling is bevolen;
- de akte overlegging aanvullende producties tevens houdende eiswijziging, aan de zijde van IWC, met de producties 11 t/m 23.
De aanvankelijk bij de conclusie van antwoord gevoegde producties bevatten opmerkingen en accentueringen die in de originele stukken niet voorkomen. Dat is in strijd met artikel 2.11 van het Landelijk Procesreglement voor civiele dagvaardingszaken. Op verzoek van de rechtbank heeft [gedaagde] alsnog geschoonde exemplaren in het geding gebracht en het zijn deze geschoonde exemplaren die deel uitmaken van het procesdossier.
De mondelinge behandeling
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 december 2022. De spreekaantekeningen waarvan mr. Maalderink (met voorafgaande instemming van de rechtbank) gebruik heeft gemaakt, zijn overgelegd en behoren tot het procesdossier. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat tijdens de mondelinge behandeling is gezegd. Deze aantekeningen bevinden zich in het dossier.
|2.3. Aan het slot van de mondelinge behandeling hebben partijen de rechtbank gevraagd vonnis te wijzen. Vervolgens is de datum waarop het vonnis wordt gewezen, bepaald op heden.

3.De vordering

3.1.
De (gewijzigde) vordering van IWC houdt in dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt:
I om aan IWC een bedrag van € 1,75 miljoen te betalen;
II om aan IWC een bedrag van € 67.602,74 te betalen, zijnde de contractuele rente van 6% op jaarbasis, vanaf 11 mei 2021 tot en met 31 december 2021;
III om aan IWC over het totaal van de onder I en II genoemde bedragen de contractuele rente van 12% op jaarbasis te betalen vanaf 1 januari 2022 tot aan de dag der voldoening;
IV om aan IWC te betalen een bedrag van € 6.775,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 februari 2022, ter vergoeding van de door IWC gemaakte buitengerechtelijke kosten;
V in de proceskosten, de beslagkosten daaronder begrepen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijfde dag na het uitspreken van dit vonnis tot de dag der voldoening.
3.2.
Daaraan legt IWC, samengevat, ten grondslag dat zij van [gedaagde] niet de betalingen heeft ontvangen die [gedaagde] op basis van de VLA aan haar verschuldigd is. De overeengekomen betalingstermijn van 31 december 2021 voor de hoofdsom en de rente is verstreken. Partijen zijn een contractuele rente van 6% op jaarbasis overeengekomen en de verschenen rente was met ingang van 31 april 2021 maandelijks verschuldigd. Daarnaast zijn partijen een afzonderlijke rente overeengekomen van 12% voor te late betalingen door [gedaagde]. Voorts maakt IWC aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten overeenkomstig het maximumbedrag genoemd in het Rapport BGK-integraal 2013. De grondslag voor de vergoeding van de beslagkosten is gelegen in artikel 706 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering.
3.3.
Op hetgeen partijen (verder) hebben aangevoerd, zal de rechtbank, voor zover nodig, hieronder ingaan.

4.De beoordeling

IWC
4.1.
IWC is een in de Verenigde Staten gevestigde producent van waterbehandelingssystemen. IWC is onderdeel van Solenis LLC, die eveneens is gevestigd in de Verenigde Staten. Solenis LLC is marktleider en specialist op het gebied van technologieën voor waterbehandeling.
[gedaagde] en [bedrijf]
4.2.
[gedaagde] is een houdstermaatschappij (holding), waarvan de heer [naam] de enige aandeelhouder en bestuurder is. De heer [naam] heeft [bedrijf] in 2002 opgericht. [bedrijf] houdt zich voornamelijk bezig met het ontwikkelen en aanbieden van innovatieve oplossingen voor waterbehandeling door middel van elektrolyse en sensoren voor diverse toepassingen, zoals koelwaterbehandeling, drinkwaterleiding en ammoniakreductie. [bedrijf] is onder meer actief in de scheepvaart en de bloembollen- en drinkwatermarkt.
4.3.
In 2016 heeft [gedaagde] 24,51% van de aandelen in [bedrijf] verkocht aan Lonza AG voor een koopsom van € 4 miljoen. Lonza AG heeft nadien haar “wateractiviteiten” verkocht en in verband daarmee heeft IWC de bewuste (24,51% van de) aandelen in [bedrijf] in bezit gekregen.
De SPA
4.4.
De SPA is een overeenkomst tussen drie partijen: [gedaagde] (“
the Purchaser” = de koper van de aandelen), IWC (“
the Seller”= de verkoper van de aandelen) en [bedrijf] (“
the Company” = de besloten vennootschap waarvan aandelen zijn verkocht door IWC aan [gedaagde]). De SPA heeft betrekking op de 50 aandelen die samen meergenoemde 24.51% van het aandelenkapitaal van [bedrijf] uitmaken. De overige 75.49% van de aandelen was reeds in handen van [gedaagde]. Na verkoop en levering van de 50 aandelen door IWC aan [gedaagde], is [gedaagde] dus (weer) eigenaar van alle aandelen in [bedrijf] geworden.
4.5.
Artikel 5.2.2 van de SPA
In deze procedure is met name artikel 5.2.2 van de SPA van belang. Daarin staat dat na het sluiten van de SPA:
“(...) the Seller shall use reasonable efforts to transfer and/or assign relevant certifications (NSF, ACS, CTGB) to the Company.”
Artikel 5.2.2 van de SPA heeft betrekking op de certificaten [1] die in de verschillende landen vereist zijn om producten zoals die welke door [bedrijf] zijn ontwikkeld en vervaardigd op de markt te mogen brengen. De in het artikel genoemde afkortingen “NSF” [2] (Verenigde Staten), “ACS” [3] (Frankrijk) en “CTGB” [4] (Nederland) verwijzen naar de instellingen die bedoelde certificaten verlenen (als aan de daarvoor geldende voorwaarden is voldaan).
De VLA
4.6.
De VLA is een overeenkomst tussen [gedaagde] (“
the Borrower” = de lener) en IWC (“
the Lender” = de uitlener). In de overwegingen (considerans) van de VLA is opgenomen dat partijen de SPA hebben gesloten en dat, overeenkomstig de bedingen van de SPA, van de koopprijs van de aandelen slechts een deel, namelijk € 250.000, door [gedaagde] is betaald. Verder staat daar vermeld:
“(...) that the remaining part of the Purchase Price in the amount of EUR 1,750.000,- shall remain outstanding as a vendor loan from the Lender to the Borrower on the terms and subject to the conditions set out in this Vender Loan Agreement.”
4.7.
Voorts blijkt uit de VLA dat het geleende bedrag, inclusief de overeengekomen rente, uiterlijk op 31 december 2021 door [gedaagde] aan IWC moest zijn terugbetaald.
Rechtsmacht en bevoegdheid van deze rechtbank; Nederlands recht van toepassing
4.8.
Zowel de SPA als de VLA bepalen dat op die overeenkomsten Nederlands recht van toepassing is. Voorts is daarin bepaald dat deze rechtbank in eerste aanleg bevoegd is om van de geschillen kennis te nemen die tussen partijen mogelijk over deze overeenkomsten mochten ontstaan. Zowel de keuze voor de toepasselijkheid van Nederlands recht als de jurisdictieclausule zijn naar het oordeel van de rechtbank rechtsgeldig en sorteren (dus) het beoogde effect. Dit is tussen partijen overigens ook niet in geschil. De rechtbank is dan ook bevoegd om de vorderingen te beoordelen en zal dat doen naar Nederlands recht.
Het verweer van [gedaagde]: opschortingsrecht
4.9.
Volgens [gedaagde] is IWC de in artikel 5.2.2 van de SPA omschreven inspanningsverplichting niet nagekomen. Die bepaling moet volgens [gedaagde] zo worden uitgelegd dat IWC vóór de vervaldatum van de certificaten al datgene had moeten doen wat noodzakelijk is om de medewerking/instemming van de certificerende instellingen te verkrijgen voor de overdracht van de certificaten aan [bedrijf]. [gedaagde] stelt dat IWC daartoe geen enkele inspanning heeft verricht. Dit heeft ertoe geleid dat de certificaten zijn verlopen. Daardoor leidt in de eerste plaats [bedrijf] aanzienlijke schade doordat zij de producten die slechts met een geldig certificaat op de markt mogen worden gebracht, niet kan verkopen. Bovendien zijn aan het verkrijgen van nieuwe certificaten hoge kosten verbonden, aldus [gedaagde].
4.10.
Verder voert [gedaagde] aan dat niet alleen [bedrijf] schade leidt door het tekortschieten van IWC in de nakoming van de op haar rustende verplichting ex artikel 5.2.2 van de SPA: ook [gedaagde] zelf ondervindt daarvan aanzienlijk nadeel. In dit verband heeft [gedaagde] gesteld dat zij twee potentiële kopers had voor de gekochte aandelen in [bedrijf], maar dat deze zijn afgehaakt, toen bleek dat [bedrijf] niet over de certificaten kon beschikken. [gedaagde] heeft bovendien gesteld dat haar mogelijkheden om de lening van IWC af te lossen geheel afhankelijk zijn van de winst van [bedrijf] die via dividenduitkeringen naar [gedaagde] vloeit. Nu [bedrijf] niet over de vereiste certificaten beschikt, kan zij geen producten verkopen en dus ook geen winst realiseren. Daardoor krijgt [gedaagde] geen dividend uitgekeerd en is zij vervolgens niet bij machte om de lening af te lossen, aldus nog steeds [gedaagde].
4.11.
[gedaagde] meent dat zij op grond van hetgeen de rechtbank hierboven in de nrs. 4.9 en 4.10 samengevat heeft weergegeven, bevoegd is om haar verplichtingen uit de VLA op te schorten. IWC heeft de stellingen van [gedaagde] gemotiveerd betwist en stelt zich op het standpunt dat [gedaagde] geen beroep kan doen op enig opschortingsrecht,
De te hanteren maatstaf bij de uitleg van wat partijen zijn overeengekomen
4.12.
Vooropgesteld wordt dat de vraag wat partijen zijn overeengekomen, en dus ook wat zij met artikel 5.2.2 van de SPA hebben beoogd, niet alleen kan worden beantwoord op grond van een (zuiver) taalkundige uitleg ervan. Het komt aan op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij in dat opzicht redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Uit hetgeen partijen over en weer hebben gesteld over de totstandkoming van artikel 5.2.2 van de SPA en uit overgelegde producties, blijkt dat er verschillende conceptversies van deze bepaling zijn geweest alvorens is gekozen voor de tekst die uiteindelijk in de SPA is opgenomen. Hieruit blijkt dat partijen belang hechtten aan de formulering van de tekst en kennelijk heel bewust voor de uiteindelijke tekst hebben gekozen. Gelet hierop hecht de rechtbank groot gewicht aan de taalkundige betekenis van de gekozen bewoordingen. Daaruit blijkt heel duidelijk dat IWC geen garantie heeft gegeven dat relevante certificaten overgedragen zouden worden aan of registraties op naam gezet zouden worden van [bedrijf]. Tot dat resultaat heeft zij zich niet verplicht. Zij heeft zich slechts verplicht tot het verrichten van “reasonable efforts” ofwel inspanningen die ter zake van haar in redelijkheid verwacht mogen worden. In de overeenkomst is verder niet uitgewerkt wat daaronder moet worden verstaan.
Ook [gedaagde] kan aanspraak maken op nakoming van artikel 5.2.2. van de SPA
4.13.
IWC heeft in de eerste plaats gesteld dat artikel 5.2.2 van de SPA geen verplichting van IWC jegens [gedaagde] in het leven roept, omdat in deze bepaling sprake is van inspanningen die IWC moet verrichten om de bedoelde certificaten over te dragen aan of inschrijvingen op naam te zetten van “the Company”, dat wil zeggen [bedrijf]. Het gaat, aldus IWC, uitsluitend om een verplichting jegens [bedrijf], en [gedaagde] kan op de nakoming daarvan geen aanspraak maken. De rechtbank ziet dit anders. Zoals hiervoor overwogen, is de SPA een overeenkomst tussen IWC, [gedaagde] en [bedrijf]. [gedaagde] heeft er (als enig aandeelhouder van [bedrijf]) belang bij dat de bewuste certificaten aan [bedrijf] worden overgedragen of op naam van deze vennootschap worden gesteld. Daarom valt niet in te zien waarom [gedaagde], naast [bedrijf], geen aanspraak zou kunnen maken op nakoming van de in artikel 5.2.2 neergelegde verplichting van IWC. Dit verweer van IWC faalt om die reden.
Opschortingsrecht gebaseerd op artikel 6:262 lid 1 BW?
4.14.
Zowel de SPA als de VLA zijn wederkerige overeenkomsten in de zin van artikel 6:261 lid 1 van het Burgerlijk wetboek (BW). Artikel 6:262 lid 1 BW bepaalt dat indien een van de partijen bij een wederkerige overeenkomst haar verbintenis niet nakomt, de wederpartij bevoegd is de nakoming van haar
daartegenover staande verplichtingenop te schorten. Met de gecursiveerde woorden heeft de wetgever tot uitdrukking willen brengen dat het moet gaan om corresponderende (hoofd)verplichtingen, zoals bij een koopovereenkomst de verplichting van de koper om de koopprijs te betalen staat tegenover de verplichting van de verkoper om het verkochte goed te leveren. De verplichting van [gedaagde] uit de VLA om het geleende bedrag, inclusief rente, binnen de overeengekomen termijn terug te betalen, staat niet tegenover de verplichting van IWC uit de SPA om
reasonable efforts(te verrichten)
to transfer and/or assign relevant certifications (NSF, ACS, CTGB) to the Company. Voor zover [gedaagde] haar beroep op opschorting van de terugbetalingsverplichting heeft gebaseerd op artikel 6:262 lid 1 BW, wordt dit beroep reeds om die reden verworpen.
Opschortingsrecht gebaseerd op artikel 6:52BW?
4.15.
Voor zover [gedaagde] haar beroep op opschorting heeft gegrond op de algemene (niet alleen voor wederkerige overeenkomsten geldende) opschortingsbevoegdheid die is geregeld in artikel 6:52 BW, geldt het volgende. Deze bepaling geeft een schuldenaar die een opeisbare vordering heeft op zijn schuldeiser, de bevoegdheid de nakoming van zijn verbintenis op te schorten tot voldoening van zijn vordering plaatsvindt, indien tussen vordering en verbintenis voldoende samenhang bestaat om deze opschorting te rechtvaardigen. Daarbij geldt dat hoe groter de samenhang is, hoe eerder een bepaalde opschorting gerechtvaardigd is.
4.16.
De rechtbank zal eerst beoordelen of tussen de vordering die [gedaagde] op grond van artikel 5.2.2 van de SPA op IWC pretendeert te hebben en de op [gedaagde] rustende verbintenis uit de VLA om het geleende bedrag, inclusief rente, aan IWC terug te betalen voldoende samenhang bestaat om de door [gedaagde] gewenste opschorting te rechtvaardigen. De rechtbank is van oordeel dat daarvan geen sprake is. Daartoe overweegt zij het volgende.
Samenhangende overeenkomsten
4.17.
Zoals ook blijkt uit hetgeen in 4.6 is overwogen, zijn de SPA en de VLA nauw met elkaar samenhangende overeenkomsten. Anders dan IWC heeft gesteld brengt dit mee dat de voor opschorting vereiste samenhang tussen vorderingen van [gedaagde] uit de SPA en diens verplichtingen uit de VLA niet reeds ontbreekt, omdat de SPA en de VLA afzonderlijke overeenkomsten zijn. Indien bijvoorbeeld IWC de op haar rustende verplichting uit de SPA om de aandelen in [bedrijf] aan [gedaagde] te leveren, (nog) niet zou zijn nagekomen, zou dat [gedaagde] de bevoegdheid hebben gegeven haar uit de VLA voortvloeiende verplichting om het geleende geld aan IWC terug te betalen op te schorten. [5] Er bestaat in dit voorbeeld tussen de vordering van [gedaagde] tot nakoming van de levering van de aandelen door IWC en de verplichting van [gedaagde] om de lening aan IWC terug te betalen, voldoende samenhang.
Onvoldoende samenhang tussen vordering van [gedaagde] ex artikel 5.2.2 van de SPA en haar verplichting uit de VLA om de lening af te lossen
4.18.
Maar dat ligt naar het oordeel van de rechtbank anders waar het gaat om de samenhang tussen de vordering van [gedaagde] die betrekking heeft op de verplichting van IWC om zich redelijke inspanningen te getroosten bepaalde (kennelijk op haar naam staande) certificaten over te dragen aan [bedrijf] enerzijds en de verplichtingen van [gedaagde] uit de VLA anderzijds.
4.19.
Dat die samenhang onvoldoende hecht is, blijkt naar het oordeel van de rechtbank onder meer uit het feit dat de overdracht van de bewuste certificaten door IWC aan [bedrijf] ook los van de aandelentransactie tussen IWC en [gedaagde] tot stand had kunnen komen. Dit geldt des te sterker nu [gedaagde] vóór de aandelentransactie van 11 mei 2021 reeds 75,49% van de aandelen in [bedrijf] bezat. Zonder toelichting, die ontbreekt, is niet inzichtelijk waarom de overdracht van de certificaten door IWC aan [bedrijf] rechtstreeks verbonden is met de koop van de resterende aandelen in [bedrijf] door [gedaagde]. Ook als de aandelentransactie niet had plaatsgevonden, had [gedaagde] als houder van ruim 75% van de aandelen in [bedrijf] er belang bij gehad dat deze vennootschap (middellijk dan wel onmiddellijk) over de certificaten beschikte/bleef beschikken om de producten in de markt te zetten. Nu [gedaagde] zich op de opschorting beroept, had het op haar weg gelegen te verduidelijken waarom in haar visie de ingevolge artikel 5.2.2 op IWC rustende inspanningsverplichting zo nauw samenhangt met de verwerving van 24,51% van de aandelen in [bedrijf] dat het niet nakomen van die inspanningsverplichting rechtvaardigt dat [gedaagde] het geld dat zij heeft geleend om die aandelen te kunnen kopen, niet aan IWC behoeft terug te betalen. Dat heeft zij echter niet, althans onvoldoende toegelicht. Daarom moet het ervoor worden gehouden dat er onvoldoende samenhang is om de door [gedaagde] ingeroepen opschorting te rechtvaardigen.
Niet geregeld in de SPA of de VLA
4.20.
Daar komt bij dat noch de SPA noch de VLA enige bepaling bevat waaruit is af te leiden dat partijen voor ogen heeft gestaan dat niet-nakoming of gebrekkige nakoming van de inspanningsverplichting ex art. 5.2.2 van de SPA door IWC aan [gedaagde] de bevoegdheid zou geven haar verplichtingen uit hoofde van de VLA op te schorten. Ook uit de overgelegde correspondentie die tussen partijen heeft plaatsgevonden voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomsten, blijkt niet dat partijen aan deze bepaling een zodanig gewicht hebben beoogd te geven dat indien IWC in de nakoming ervan zou tekortschieten dit tot gevolg zou (moeten) hebben dat [gedaagde] haar verplichtingen uit de VLA zou mogen opschorten.
Heeft [gedaagde] een opeisbare vordering op IWC?
4.21.
Een geslaagd beroep op het in artikel 6:52 BW bedoelde opschortingsrecht vereist bovendien dat sprake is van een opeisbare vordering van de schuldenaar die dit recht inroept op de schuldeiser. [gedaagde] stelt zich in dit verband op het standpunt dat zij bevoegd is de nakoming van haar verbintenis uit de VLA uit te stellen totdat voldoening van
de vordering van [bedrijf]op IWC heeft plaatsgevonden. De grondslag van die vordering van [bedrijf] is volgens [gedaagde] gelegen in artikel 6:162 BW: de nalatigheid van IWC (naar de rechtbank begrijpt: in verband met het bepaalde in art. 5.2.2 van de SPA) die geleid heeft tot het vervallen van de certificaten, vormt een onrechtmatige daad van IWC jegens [bedrijf] als gevolg waarvan [bedrijf] aanzienlijke schade heeft geleden. Dit betoog faalt. Een opschortingsrecht kan immers niet worden ontleend aan een (gestelde) vordering van een
andere(rechts)persoon op de schuldeiser.
4.22.
Voor zover [gedaagde] evenwel bedoelt te stellen dat zij zelf een opeisbare vordering heeft tot (vervangende) schadevergoeding of gerechtigd is de SPA dan wel de VLA te ontbinden [6] , zal de rechtbank thans beoordelen of IWC tekortgeschoten is in de nakoming van de op haar rustende inspanningsverplichting ex artikel 5.2.2 van de SPA.
NSF
4.23.
IWC heeft naar voren gebracht dat er alleen sprake is geweest van een NSF-certificering voor het product Oxiblu. Dit standpunt vindt steun in het door [gedaagde] overgelegde emailbericht van 11 april 2022 van NSF aan de heer [naam], en is overigens ook niet gemotiveerd door [gedaagde] weersproken. Uit voornoemde productie blijkt voorts dat voor een ander product, te weten OxAqua, in het geheel geen certificaat door de NSF is verleend, nu de receptuur van dit product is gewijzigd en de testfase nog niet is afgerond. Verder blijkt uit een emailbericht van 17 juni 2021 van IWC aan de heer [naam] (door IWC overgelegd als productie 13) dat IWC de heer [naam] erop heeft geattendeerd dat NSF had laten weten dat “
the listing for the Oxiblu (...) is apparently not transferrable”, en bovendien vernieuwd moest worden, waarop de heer [naam] heeft geantwoord dat hij hier verder zelf achteraan zou gaan. De inhoud van het bericht van 17 juni 2021 wordt bevestigd door de NSF in een emailbericht van 4 november 2022 aan IWC (productie 12 van IWC):
“The NSF Certifications is not transferrerable. If a company purchases another company that is NSF Certified they can continue the certification but must requalify, and go through with the Audit. (...)”.Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit dit een en ander niet dat IWC ten aanzien van de NSF-certificaten onvoldoende heeft gedaan in het kader van de op haar rustende inspanningsverplichting ex artikel 5.2.2 van de SPA.
CTGB
4.24.
Voor wat betreft de certificering van het product OxAgri door het CTGB heeft IWC onweersproken gesteld dat IWC het traject om tot een certificering te komen niet heeft doorgezet in verband met de hoge daaraan verbonden kosten en de onzekerheid over de toepasselijke regelgeving. Van een aan [bedrijf] overdraagbaar certificaat is dan ook geen sprake. De rechtbank is het eens met IWC dat artikel 5.2.2 van de SPA IWC niet verplicht certificaten aan [bedrijf] over te dragen, die tijdens het sluiten van deze overeenkomst nog niet afgegeven waren. IWC heeft van het CTGB wel een vrijstelling verkregen om OxAgri-producten op de markt te brengen. In een emailwisseling tussen IWC en de heer [naam] van 3 juni 2021 (productie 15 van IWC) wordt vanwege IWC gemeld: “
You can contact KAVB regarding the dispensation. We have sent a letter to KAVB and CTGB in order to inform them of the sale. The discussions with CTGB are still ongoing if the OxAgri falls within the BPR or PPPR.” Op verzoek van de heer [naam] heeft IWC vervolgens op 17 juni 2021 aan hem de contactpersonen doorgegeven van het CTGB en de KAVB [7] die het dossier Oxagri in portefeuille hebben (productie 16 van IWC). Hieruit heeft IWC mogen afleiden dat de heer [naam] of [gedaagde] verder zelf met betrokken instellingen een eventuele vrijstelling voor het op de markt brengen van OxAgri-producten zou bespreken, en ook dat, als voor het verkrijgen van die vrijstelling alsnog een specifieke handeling van IWC vereist was, dit aan IWC zou worden teruggekoppeld. Gesteld noch gebleken is dat dit is gebeurd. Tegen deze achtergrond kan niet worden geoordeeld dat IWC niet aan haar inspanningsverplichting uit artikel 5.2.2 van de SPA heeft voldaan.
ECA
4.25.
Ten aanzien van “
the listing” van de producten OxAqua en OxAgra bij het ECA Consortium A/S (Denemarken), hierna het ECA, heeft IWC zich op het standpunt gesteld dat deze instelling niet wordt genoemd in artikel 5.2.2 van de SPA en dat reeds om die reden geen verplichting bestaat voor IWC om inspanningen te verrichten voor enige overdracht van een certificaat (of “
letter of access”) van het ECA aan [bedrijf]. [gedaagde] stelt daar tegenover dat de opsomming van instellingen in artikel 5.2.2 niet limitatief (maar voorbeeldsgewijs) is bedoeld en ook andere certificaten van soortgelijke instellingen daaronder zijn te begrijpen. De rechtbank laat deze kwestie in het midden omdat zij van oordeel is dat ook al zou artikel 5.2.2 van de SPA mede betrekking hebben op soortgelijke instellingen als het ECA, niet is komen vast te staan dat IWC tekortgeschoten is in de nakoming van deze verplichting voor wat betreft de overdracht van een certificaat aan of registratie op naam van [bedrijf] in verband met deze instelling. Uit de overgelegde correspondentie (productie 5, conclusie van antwoord) blijkt immers dat het ECA bereid was de registratie voor bedoelde producten over te schrijven op naam van [bedrijf] tegen betaling van een bedrag van € 5.000 aan (administratie)kosten. [gedaagde]/[bedrijf] hebben hier geen gevolg aan gegeven omdat zij van mening zijn dat deze kosten voor rekening van IWC zijn. De rechtbank is echter van oordeel dat uit artikel 5.2.2 van de SPA niet volgt dat IWC de kosten verbonden aan de overdracht van certificaten aan [bedrijf] voor haar rekening dient te nemen. [gedaagde] heeft niet, althans niet gemotiveerd gesteld dat en waarom partijen met “
reasonable efforts” ook het door IWC betalen van die kosten hebben bedoeld. Als dat de bedoeling was, had het voor de hand gelegen dat partijen dit met zoveel woorden (expliciet) in de SPA tot uitdrukking hadden gebracht. Dat is echter niet het geval. De rechtbank komt tot de conclusie dat het aan [gedaagde]/[bedrijf] zelf te wijten is dat bedoelde overdracht bij het ECA (kennelijk) niet tot stand is gekomen, nu zij hebben nagelaten de daaraan verbonden kosten te voldoen. Van een tekortkoming van IWC is op dit punt geen sprake.
ACS
4.26.
Voor het product Oxible is door het ACS een certificaat verstrekt dat in Frankrijk geldig is tot 2024. Dit betekent dat voor zover IWC verplicht is bepaalde handelingen te verrichten om dit certificaat aan [bedrijf] over te dragen, zij die verplichting nog tijdig kan nakomen (dit strookt overigens niet met de stelling van [gedaagde] dat sprake is van een blijvende tekortkoming van IWC, omdat IWC artikel 5.2.2 van de SPA niet meer zou kunnen nakomen). Partijen hebben in het processuele debat geen of nauwelijks aandacht besteed aan dit certificaat. Het enkele feit dat het certificaat (nog) niet is overgedragen aan [bedrijf], betekent nog niet dat IWC voor wat betreft dit certificaat tekortgeschoten is in de nakoming van artikel 5.2.2 van de SPA. Het is aan [gedaagde] om voldoende feiten en omstandigheden te stellen waaruit volgt dat IWC niet (tijdig) aan de in die bepaling neergelegde inspanningsverplichting heeft voldaan. Dat heeft zij niet gedaan.
Conclusie: geen opschortingsrecht op grond van artikel 6:52 BW
4.27.
Op grond van wat de rechtbank heeft overwogen in de nrs. 4.12 t/m 4.26 komt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep van [gedaagde] op opschorting van haar verplichtingen uit de VLA niet opgaat. Er bestaat onvoldoende samenhang tussen de gestelde vordering van [gedaagde] ex artikel 5.2.2 van de SPA op IWC en de verplichtingen van [gedaagde] aan IWC op grond van de VLA, om het door [gedaagde] gewenste opschortingsrecht te rechtvaardigen. Bovendien is niet komen vast te staan dat [gedaagde] een opeisbare vordering op IWC heeft. Dit betekent dat het verweer van [gedaagde] wordt verworpen. Hetgeen partijen verder hebben aangevoerd leidt niet tot een andere conclusie en behoeft dan ook geen bespreking.
De gevorderde hoofdsom en de contractuele rente toewijsbaar
4.28.
Uit het voorgaande volgt dat de door IWC gevorderde hoofdsom toewijsbaar is. [gedaagde] heeft geen afzonderlijk verweer gevoerd tegen de gevorderde contractuele rente. Dat brengt mee dat de hoofdsom met contractuele rente, zoals weergegeven in nr. 3.1 sub I t/m III, zal worden toegewezen. Dat komt neer op een bedrag van € 1.817.602,74, vermeerderd met de contractuele rente van 12% op jaarbasis over dit bedrag vanaf 1 januari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
De buitengerechtelijke incassokosten
4.29.
De advocaat van IWC heeft [gedaagde] voorafgaand aan de dagvaarding bij aangetekende brief tot betaling van het verschuldigde gesommeerd. IWC maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. IWC heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag van € 6.775,- is in overeenstemming met het in het Besluit bepaalde tarief. De rechtbank zal dit bedrag dan ook toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 22 februari 2022 (de dag van de dagvaarding).
De proceskosten
4.30.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van IWC, die tot aan dit vonnis worden begroot op € 12.741 aan salaris van de advocaat (3 punten x het geldende tarief van € 4.247) en € 12.802,43 aan verschotten (bestaande uit griffierechten: € 8.519, vermeerderd met de dagvaardingskosten: € 131,05, vermeerderd met de beslagkosten, zoals vermeld in de als productie 23 door IWC overgelegde beslagstukken: € 4.152,38). De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen met inachtneming van de hierna in het dictum genoemde (gebruikelijke) termijn.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.31.
De rechtbank zal het vonnis voor wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaren en verwerpt het verweer dat [gedaagde] daartegen heeft gevoerd. De rechtbank is namelijk van oordeel dat het belang van IWC bij de uitvoerbaarheid bij voorraad zwaarder weegt dan het belang van [gedaagde] bij behoud van de bestaande toestand totdat deze uitspraak kracht van gewijsde heeft of op een eventueel rechtsmiddel is beslist.

5.De beslissing

De rechtbank:
- veroordeelt [gedaagde] om aan IWC te betalen een bedrag van € 1.817.602,74, vermeerderd met de contractuele rente van 12% op jaarbasis over dit bedrag vanaf 1 januari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt [gedaagde] om aan IWC te betalen een bedrag van € 6.775,- aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 februari 2022 tot de dag van volledige betaling;
- veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van IWC tot op heden vastgesteld op € 25.543,43, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis;
- wijst het meer of anders gevorderde af;
- verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A. van de Laarschot en in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2023.

Voetnoten

1.Soms gaat het niet om certificaten, maar om registraties of inschrijvingen ten name van het bedrijf dat het desbetreffende product op de markt mag brengen. De rechtbank zal dit hierna niet steeds afzonderlijk vermelden.
2.National Sanitation Foundation, Ann Arbor, USA.
3.
4.College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden.
5.Vergelijk in dit verband HR 14 juli 2014, ECLI:NL:HR:2012:BU4907, r.o. 3.5.3.
6.De stellingen van [gedaagde] zijn op dit punt niet eenduidig. In nr. 30 van de conclusie van antwoord wordt vermeld dat [gedaagde] geen afgeleide schade van IWC kan vorderen en dat daarom door [bedrijf] een afzonderlijke procedure tegen IWC zal worden aangespannen. In nr. 34 stelt [gedaagde] dat IWC blijvend jegens haar tekort geschoten is in de nakoming van de verplichting uit hoofde van art 5.2.2 van de SPA. Door de blijvende onmogelijkheid na te komen, zou geen verzuim vereist zijn. Elders in de conclusie van antwoord, zie ook nr. 4.10 van dit vonnis, stelt [gedaagde] dat ook zij (naast [bedrijf]) aanzienlijke schade heeft geleden door de gestelde tekortkoming van IWC.
7.Koninklijke Algemeene Vereeniging voor Bloembollencultuur.