ECLI:NL:RBDHA:2023:10993
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en indirect refoulement in het kader van de Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die stelt de Pakistaanse nationaliteit te hebben, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een asielaanvraag ingediend, maar deze werd door de staatssecretaris niet in behandeling genomen op de grond dat Oostenrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 13 juli 2023 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris en een tolk.
Eiser betoogde dat hij bij overdracht aan Oostenrijk te vrezen heeft voor indirect refoulement, omdat er een fundamenteel verschil in beschermingsbeleid bestaat tussen Nederland en Oostenrijk ten aanzien van zijn situatie. Hij voerde aan dat in Nederland zijn groep als risicogroep wordt aangemerkt, terwijl in Oostenrijk zijn asielaanvraag vaak wordt afgewezen. De rechtbank oordeelde echter dat eiser onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een evident en fundamenteel verschil in beschermingsbeleid. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht aannemen dat Oostenrijk zijn internationale verplichtingen nakomt.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor asielzoekers om concrete aanknopingspunten te bieden voor hun vrees voor indirect refoulement en dat niet elke afwijzing in een andere lidstaat automatisch leidt tot een risico op schending van mensenrechten.