Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam], eiseres
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, staatssecretaris
Procesverloop
Overwegingen
“Zoals ook uit de bovengenoemde passage naar voren komt heeft verweerder de bevoegdheid maar geen verplichting om het bepaalde van 3.6b Vb toe te passen in de beoordeling van, in dit geval, een verzoek om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw. Artikel 3.6b Vb betreft een kan bepaling. Verweerder maakt van de bevoegdheid om ambtshalve een verblijfsrecht te verlenen op medische gronden geen gebruik bij de beoordeling van het verzoek om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw.”. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris met deze toelichting niet heeft gewezen op beleid waaruit volgt dat in het geval als hier aan de orde geen gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid om ambtshalve een verblijfsrecht te verlenen. Verder stelt de rechtbank vast dat de staatssecretaris met deze toelichting evenmin heeft gemotiveerd waarom in het individuele geval van eiseres van de bevoegdheid geen gebruik is gemaakt. Dat betekent dat de staatssecretaris niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij geen gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid om ambtshalve een verblijfsrecht te verlenen. Daarbij verwijst de rechtbank ook op de uitspraak van de ABRvS van 22 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2021:349 waarbij de ABRvS verwijst naar de bevoegdheid die de staatssecretaris heeft op grond van artikel 3.6b, aanhef en onder a, van het Vb 2000.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de staatssecretaris om de proceskosten van eiseres te vergoeden tot een bedrag van € 1674,-.