ECLI:NL:RBDHA:2023:10946

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juli 2023
Publicatiedatum
25 juli 2023
Zaaknummer
SGR 21/6386
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanpassing AIO-aanvulling en gevolgen van verblijf in het buitenland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. J. Singh, en de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, vertegenwoordigd door mr. P. Stahl - de Bruin. Eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de Sociale Verzekeringsbank, waarin zijn AIO-aanvulling werd aangepast en een bedrag van € 23,63 werd teruggevorderd. Dit besluit was gebaseerd op het feit dat de echtgenote van eiser langer dan de toegestane periode in het buitenland verbleef, wat gevolgen had voor zijn recht op AIO-aanvulling.

Eiser betoogde dat zijn echtgenote door haar medische situatie niet in staat was om tijdig naar Nederland terug te keren en dat dit een overmachtssituatie vormde. Hij stelde dat er zeer dringende redenen waren om af te wijken van het beleid van de Sociale Verzekeringsbank, zoals vastgelegd in artikel 16 van de Participatiewet. De rechtbank oordeelde echter dat de beëindiging van de AIO-aanvulling van de echtgenote van eiser correct was, aangezien zij langer dan 13 weken in het buitenland verbleef. De rechtbank concludeerde dat de argumenten van eiser niet voldoende waren om aan te tonen dat er sprake was van een acute noodsituatie die het verlenen van bijstand noodzakelijk maakte.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat de aanpassing van de AIO-aanvulling door de Sociale Verzekeringsbank terecht was. De uitspraak benadrukt het belang van de regels omtrent verblijf in het buitenland en de voorwaarden voor het behoud van bijstandsrechten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/6386

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. J. Singh),
en

de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. P. Stahl - de Bruin).

Inleiding

Bij besluit van 28 mei 2021 (primair besluit) heeft verweerder de aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) van eiser aangepast en € 23,63 van eiser teruggevorderd.
Bij besluit van 3 augustus 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft een nader stuk ingebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juni 2023. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiser heeft op 22 februari 2021 bij verweerder gemeld dat hij met zijn echtgenote vanaf 23 februari 2021 in India verblijft. Eiser heeft toegelicht dat hij op 5 mei 2021 naar Nederland zal terugkeren, maar dat voor zijn echtgenote nog onbekend is wanneer zij naar Nederland terugkomt.
1.2.
Verweerder heeft eiser en zijn echtgenote bij brief van 26 februari 2021 laten weten dat zij tot uiterlijk 26 mei 2021 in het buitenland mogen verblijven zonder dat dit gevolgen heeft voor hun AIO-aanvulling. Als zij langer in het buitenland blijven, heeft dit wel gevolgen voor hun AIO-aanvulling.
1.3.
Vaststaat dat eiser zelf tijdig is teruggekeerd naar Nederland. Zijn echtgenote is echter in India achtergebleven wegens haar medische situatie. Uit het nadere stuk dat eiser heeft overgelegd aan de rechtbank blijkt dat de echtgenote van eiser op 14 januari 2022 in India is overleden.
1.4.
Het primaire besluit berust op verweerders standpunt dat de echtgenote van eiser vanaf 26 mei 2021 langer dan 13 weken buiten Nederland verbleef. Haar recht op een AIOaanvulling is door verweerder bij besluit van 28 mei 2021 per 26 mei 2021 beëindigd. Volgens verweerder diende in verband hiermee ook de AIO-aanvulling van eiser te worden herzien, omdat eiser met ingang van 26 mei 2021 recht had op een AIO-aanvulling voor een gehuwde met een partner die geen recht heeft op een AIO-aanvulling. Verweerder heeft de AIO-aanvulling van eiser opnieuw berekend en aangepast en € 23,63 van hem teruggevorderd.
1.5.
Het daartegen gemaakte bezwaar is door verweerder ongegrond verklaard.
2. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Hij betoogt dat sprake is van een overmachtssituatie, nu zijn echtgenote door haar medische gesteldheid niet in staat was om tijdig naar Nederland terug te keren. Verweerder heeft daar volgens eiser onvoldoende rekening mee gehouden. Volgens eiser is sprake van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Participatiewet (Pw) en had verweerder daarom moeten afzien van het wijzigen van de AIO-aanvulling. In dit verband stelt eiser ook dat hij door de wijziging van zijn AIO-aanvulling niet langer kon voorzien in zijn levensonderhoud. Tot slot voert eiser aan dat verweerder met toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) had moeten afwijken van het door hem gevoerde beleid.
Het juridisch kader
3. Voor de beoordeling van het beroep zijn de volgende bepalingen van belang.
3.1.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, onder e, van de Pw heeft degene die per kalenderjaar langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland dan wel een aaneengesloten periode van langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland, geen recht op bijstand.
3.2.
Ingevolge artikel 13, vierde lid, van de Pw geldt in afwijking van het eerste lid, onder e, voor personen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt een periode van dertien weken.
3.3.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Pw kan aan een persoon die geen recht op bijstand heeft toch bijstand worden verleend indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.
3.4.
Ingevolge artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling van het beroep.
4.1.
Vast staat dat de echtgenote van eiser ten tijde van het primaire besluit langer dan de toegestane 13 weken in het buitenland verbleef en dat haar recht op een AIO-aanvulling bij besluit van 28 mei 2021 per 26 mei 2021 is beëindigd. Tegen dat besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend. Voor zover eiser in deze procedure heeft willen aanvoeren dat zijn echtgenote als gevolg van haar medische situatie niet in staat was om tijdig naar Nederland terug te keren en dat verweerder daarin aanleiding had moeten zien haar recht op een AIO-aanvulling in stand te laten, gaat de rechtbank hieraan voorbij. Dat betoog is immers gericht tegen het besluit tot beëindiging van de AIO-aanvulling van de echtgenote van eiser, maar dat besluit ligt in deze beroepsprocedure niet ter beoordeling voor. Dat betekent ook dat de rechtbank eiser niet volgt in zijn standpunt dat verweerder onvoldoende gewicht heeft toegekend aan de door hem overgelegde medische informatie ter onderbouwing van de situatie van zijn echtgenote.
4.2.
Omdat de AIO-aanvulling van de echtgenote van eiser per 26 mei 2021 was beëindigd, heeft verweerder eiser terecht met ingang van die datum aangemerkt als een gehuwde met een partner zonder recht op AIO-aanvulling. Dit is conform het door verweerder gevoerde beleid (beleidsregel SB1302). In wat eiser heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder van dit beleid had moeten afwijken. Van bijzondere omstandigheden in de zin van dat artikel is niet gebleken. Dat de echtgenote van eiser buiten haar schuld niet tijd naar Nederland kon terugkeren, is hierbij niet van belang. Ook als een te lang verblijf in het buitenland te wijten is aan overmacht, bestaat geen recht op bijstand. Bijstand kan dan nog wel worden verleend als zeer dringende redenen als bedoel in artikel 16, eerste lid, van de Pw, daartoe noodzaken.
4.3.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat verweerder zijn AIO-aanvulling niet mocht aanpassen in verband met zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Pw. Zeer dringende redenen doen zich voor als sprake is van een acute noodsituatie en de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk is. Van een acute noodsituatie is in ieder geval sprake als een situatie levensbedreigend is of als blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit daarvan het gevolg kan zijn. Uit recente rechtspraak volgt echter dat ook in andere gevallen sprake kan zijn van een acute noodsituatie. Bij de beoordeling of een acute noodsituatie zich voordoet zal moeten worden meegewogen of het niet-verlenen van bijstand voor de betrokkene tot ernstige gevolgen leidt, met name voor diens gezondheid. Daarbij is verder van belang dat de wetgever bij het begrip ‘zeer dringende redenen’ heeft gedacht aan een extreme situatie en nadrukkelijk niet heeft beoogd een algemene ontsnappingsclausule te bieden. Daarom moet het gaan om een schrijnende situatie waarvan het evident is dat weigering van bijstand zonder meer onaanvaardbaar is. [1] Dat in de situatie van eiser van een dergelijke situatie sprake was, is niet gebleken. De stelling van eiser dat hij door de aanpassing van zijn AIO-aanvulling niet langer in zijn levensonderhoud kon voorzien is hiervoor onvoldoende, reeds omdat eiser deze stelling niet nader heeft onderbouwd.
4.4.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder terecht de AIO-aanvulling van eiser heeft aangepast met ingang van 26 mei 2021.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, rechter, in aanwezigheid van mr. L.Z. Meijer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 13 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:985.