In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De aanvraag is op 14 oktober 2021 ingediend, en de Staatssecretaris had uiterlijk binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag moeten beslissen. Eiser heeft de Staatssecretaris op 19 juli 2022 in gebreke gesteld, maar heeft meer dan twee weken gewacht met het indienen van beroep. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep gegrond is, omdat de Staatssecretaris niet binnen de wettelijke termijn heeft beslist.
De rechtbank heeft besloten dat er geen zitting nodig was, omdat partijen daarmee instemden. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en de zaak zonder zitting behandeld. De rechtbank heeft de Staatssecretaris een termijn van acht weken gegeven om alsnog een besluit te nemen op de aanvraag. Dit is gedaan om recht te doen aan zowel het belang van eiser als het belang van de Staatssecretaris voor zorgvuldige besluitvorming. De rechtbank heeft ook een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-.
Daarnaast heeft de rechtbank eiser een vergoeding van € 418,50 voor proceskosten toegekend, omdat hij een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld. De uitspraak is gedaan door rechter R.J.A. Schaaf en is op 10 mei 2023 openbaar gemaakt. De rechtbank heeft de Staatssecretaris opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken, en als dit niet gebeurt, moet de Staatssecretaris een dwangsom betalen.