In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het verzoek van de verzoeker, een asielzoeker, om vergoeding van zijn proceskosten. De verzoeker had zijn aanvraag voor asiel ingediend op 12 juni 2022, maar verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, had niet tijdig beslist. De verzoeker heeft verweerder op 20 december 2022 in gebreke gesteld. Op 27 september 2022 is een besluit (WBV 2022/22) van kracht geworden dat de beslistermijnen voor asielaanvragen met negen maanden verlengt. Dit besluit is ook van toepassing op de aanvraag van de verzoeker, waardoor de beslistermijn nog niet was verstreken op het moment van de ingebrekestelling.
Op 8 maart 2023 heeft verweerder alsnog een beslissing genomen op de aanvraag van de verzoeker. De verzoeker trok zijn beroep tegen het niet tijdig beslissen in, maar verzocht de rechtbank om verweerder te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank overweegt dat als verweerder tijdens een beroep tegen het niet tijdig beslissen alsnog een besluit neemt, de rechtbank alleen in de proceskosten kan veroordelen als het beroep niet prematuur is ingesteld. In dit geval was de ingebrekestelling prematuur, waardoor niet voldaan was aan de voorwaarden voor het indienen van een beroep op grond van het niet tijdig beslissen.
De rechtbank concludeert dat er geen sprake is geweest van een ontvankelijk beroep en wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af. De uitspraak is gedaan door rechter A. Skerka en is openbaar gemaakt op 24 mei 2023.