In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 juli 2023 uitspraak gedaan in een procedure waarbij de eiser, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, betrokken was. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de staatssecretaris was afgewezen als kennelijk ongegrond. De eiser had eerder asiel aangevraagd en stelde dat hij bedreigd werd door zijn familie in Tunesië vanwege zijn relatie met een vrouw, die in 2022 vermoord zou zijn door haar vader. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 27 juni 2023, maar de eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. De staatssecretaris was wel vertegenwoordigd.
De rechtbank heeft overwogen dat de eiser geen procesbelang meer heeft, omdat hij met onbekende bestemming is vertrokken en zijn gemachtigde heeft aangegeven geen contact meer met hem te hebben. Dit leidt tot de conclusie dat de eiser geen prijs meer stelt op de door hem gezochte bescherming in Nederland. Daarom heeft de rechtbank het beroep van de eiser niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen reden meer was om deze te treffen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking. De rechtbank heeft de relevante juridische bepalingen uit de Vreemdelingenwet 2000 in acht genomen bij haar beslissing.