ECLI:NL:RBDHA:2023:10879

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juli 2023
Publicatiedatum
24 juli 2023
Zaaknummer
NL23.14810
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dublinverordening; verzoek heroverweging asielaanvraag; Turkse nationaliteit; bewijs verblijf in Turkije

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 juli 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Turkse nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De aanvraag is door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk zou zijn voor de asielaanvraag van eiser, die eerder in dat land asiel had aangevraagd. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de aanvraag van eiser niet in behandeling genomen kon worden, omdat het verzoek om heroverweging aan Oostenrijk te laat was ingediend. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat hij langer dan drie maanden in Turkije heeft verbleven, wat een voorwaarde is voor de terugnameverplichting van Oostenrijk onder de Dublinverordening. De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris terecht heeft besloten om de aanvraag niet in behandeling te nemen, en heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is informatie gegeven over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.14810

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer],
(gemachtigde: mr. I.M. van Kuilenburg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. L. Beket).

Procesverloop

Bij besluit van 17 mei 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 27 juni 2023 op zitting behandeld. Eiser en gemachtigde zijn hierbij, met voorafgaande melding, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1998 en heeft de Turkse nationaliteit. Op 12 december 2022 heeft eiser asiel aangevraagd in Nederland. Uit Eurodac is gebleken dat eiser eerder in Oostenrijk asiel heeft aangevraagd. Volgens verweerder is Oostenrijk daarom verantwoordelijk voor eisers asielaanvraag. Verweerder heeft eisers aanvraag daarom niet in behandeling genomen. [1]
Waarom is eiser het niet eens met het bestreden besluit?
2. Het verzoek om heroverweging aan Oostenrijk is te laat ingediend, namelijk na het aflopen van de termijn waarin verweerder het claimverzoek in moest dienen. Daarnaast is eiser langer dan drie maanden terug geweest naar Turkije, waardoor de verplichting voor Oostenrijk om eiser terug te nemen onder de Dublinverordening vervallen is. [2] Eiser vindt daarom dat verweerder zijn asielaanvraag in behandeling moet nemen.

Wat is het oordeel van de rechtbank?

Termijn claimverzoek
3. Op 12 december 2022 heeft eiser asiel aangevraagd in Nederland en op dezelfde dag zijn eisers gegevens gecontroleerd in Eurodac. Er was sprake van een Eurodac-treffer in Oostenrijk. Uit de Dublinverordening volgt dat verweerder vervolgens binnen twee maanden, dus voor 12 februari 2023, een terugnameverzoek had moeten sturen aan Oostenrijk. [3] Verweerder heeft aan deze verplichting voldaan door op 3 februari 2023 dit claimverzoek in te dienen. Vervolgens heeft Oostenrijk op 17 februari 2023 laten weten dat zij het terugnameverzoek afwijzen. Wanneer een terugnameverzoek wordt afgewezen, kan de verzoekende lidstaat binnen drie weken een verzoek om heroverweging sturen. Hierop moet de aangezochte lidstaat vervolgens weer binnen twee weken reageren. [4] Verweerder heeft op 2 maart 2023 een
second opinionaangevraagd bij de Oostenrijkse autoriteiten. Op 10 maart 2023 hebben de Oostenrijkse autoriteiten laten weten akkoord te gaan met het terugnameverzoek.
3.1
De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat de termijn voor het claimverzoek was verstreken op het moment van het verzoek om heroverweging en dat verweerder daarom zijn aanvraag in behandeling moet nemen. Dit blijkt ook niet uit het arrest X-X [5] waar eiser naar heeft gerefereerd in de beroepsgronden. Eiser verwijst ernaar dat uit dit arrest blijkt dat het verstrijken van de antwoordtermijn van twee weken op een verzoek om heroverweging, de aanvullende procedure tot heroverweging beëindigt. Wanneer op dát moment de termijn voor de indiening van het claimverzoek is verstreken, is de verzoekende lidstaat verantwoordelijk voor de behandeling van het asielverzoek. In eisers geval hebben de Oostenrijkse autoriteiten echter binnen de termijn van twee weken gereageerd op het verzoek om heroverweging, waardoor dit arrest niet van toepassing is. Voor zover eiser meent dat uit dit arrest blijkt dat het verzoek om heroverweging gedaan moet worden binnen de gestelde termijn voor het indienen van het claimverzoek, is dit dan ook onjuist. [6]
Terugkeer naar Turkije
4. Op grond van artikel 19, tweede lid, van de Dublinverordening komt de verplichting tot terugname door Oostenrijk te vervallen wanneer kan worden aangetoond dat eiser het grondgebied van de lidstaten voor ten minste drie maanden heeft verlaten. Het is aan eiser om met directe of indirecte bewijzen aan te tonen dat hij drie maanden buiten het gebied van de lidstaten heeft verbleven. Eiser heeft een Turks doktersbriefje laten zien uit oktober 2022 en een busticket vanaf Istanbul gedateerd op 20 september 2022. Voor het overige heeft eiser geen bewijs van zijn verblijf in Turkije, omdat hij naar eigen zeggen bij een familielid verbleef, niet werkte en niet deelnam aan het openbare leven vanwege zijn problemen in Turkije.
4.1
De rechtbank overweegt dat eiser met het doktersbriefje en het busticket indirecte bewijzen heeft geleverd dat hij op enig moment in september 2022 en oktober 2022 in Turkije heeft verbleven. Verweerder heeft zich echter op het standpunt kunnen stellen dat eiser hiermee niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij gedurende ten minste drie maanden in Turkije heeft verbleven.
Wat is de conclusie?
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Bakker, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Op grond van artikel 19, tweede lid, van de Dublinverordening (Dvo).
3.Zie artikel 23, tweede lid, van de Dvo.
4.Zie artikel 5, tweede lid, van de Dublin uitvoeringsverordening.
5.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 13 november 2018, ECLI:EU:C:2018:900.
6.Zie ook de MK-uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, op 29 maart 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:4404, r.o. 4.3.