ECLI:NL:RBDHA:2023:4404

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 maart 2023
Publicatiedatum
31 maart 2023
Zaaknummer
NL22.21194 en NL22.21196
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvragen en verantwoordelijkheidskwesties onder de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 29 maart 2023, worden de beroepen van eisers tegen de besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid behandeld. Eisers, bestaande uit een moeder en haar minderjarige kinderen, hebben asielaanvragen ingediend die door de staatssecretaris niet in behandeling zijn genomen, omdat Spanje verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan op basis van de Dublinverordening. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de aanvragen terecht niet in behandeling heeft genomen, maar dat er een motiveringsgebrek was in de besluiten van de staatssecretaris. Dit motiveringsgebrek werd echter hersteld tijdens de zitting, waardoor de rechtsgevolgen van de besluiten in stand blijven. De rechtbank concludeert dat de asielaanvragen van eisers niet door Nederland behandeld hoeven te worden, omdat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten vanwege het motiveringsgebrek, maar laat de rechtsgevolgen in stand, wat betekent dat de besluiten om de asielaanvragen niet in behandeling te nemen feitelijk blijven gelden. De eisers krijgen een proceskostenvergoeding van € 1255,50 toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.21194 en NL22.21196

uitspraak van de meervoudige kamer van 29 maart 2023 in de zaken tussen

[eiseres] , v-nummer [nummer] , eiseres,

mede namens haar minderjarige kinderen
[minderjarige 1] , [minderjarige 2],
[minderjarige 3]en
[minderjarige 4],
[eiser], v-nummer [nummer] , eiser,
samen eisers
(gemachtigde: mr. M.F. Kiers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Inleiding

1. Bij afzonderlijke besluiten van 19 oktober 2022 (de bestreden besluiten) heeft de staatssecretaris de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
1.1.
Eisers hebben tegen de bestreden besluit beroepen ingesteld.
1.2.
De rechtbank heeft de beroepen, samen met de zaken NL22.21195 en NL22.21197, op 11 november 2022 op zitting behandeld. Hierbij zijn verschenen: eisers, mr. H.J. Janse als waarnemer van de gemachtigde van eisers en mr. J.H.A. van Eijk als de gemachtigde van de staatssecretaris. Aan het einde van de zitting heeft de rechtbank het onderzoek geschorst om de staatssecretaris in de gelegenheid te stellen schriftelijk te reageren op een door eisers op de zitting aangevoerde nieuwe beroepsgrond.
1.3.
De staatssecretaris heeft op 24 november 2022 zijn reactie ingediend. Eisers hebben hier op 25 december 2022 schriftelijk op gereageerd. Op 27 januari 2023 heeft de rechtbank de behandeling van de beroepen doorverwezen naar de meervoudige kamer.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 2 maart 2023 op zitting van de meervoudige kamer behandeld. Hierbij zijn verschenen: de gemachtigde van eisers en mr. H.R.D. Leene als de gemachtigde van de staatssecretaris.

Totstandkoming van het besluit

2. De staatssecretaris heeft de bestreden besluiten gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [1] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
2.1.
Eiseres heeft op 28 februari 2022 een asielaanvraag ingediend. Uit EU-VIS is gebleken dat zij door Spanje in het bezit is gesteld van een Schengenvisum, dat nog geldig was op het moment dat eiseres haar asielaanvraag indiende. De staatssecretaris heeft daarom op 12 mei 2022 de autoriteiten van Spanje verzocht om eiseres over te nemen op grond van artikel 12, tweede lid, van de Dublinverordening. Spanje heeft dit verzoek op 23 mei 2022 afgewezen. Op 31 mei 2022 heeft de staatssecretaris bij de autoriteiten van Spanje een verzoek om heroverweging ingediend. Spanje heeft dit verzoek op 3 juni 2022 aanvaard.
2.2.
Eiser heeft op 23 maart 2022 een asielaanvraag ingediend. Ook bij eiser is uit EU-VIS gebleken dat hij door Spanje in het bezit is gesteld van een Schengenvisum, dat nog geldig was op het moment dat eiser zijn asielaanvraag indiende. De staatssecretaris heeft daarom op 31 mei 2022 de autoriteiten van Spanje verzocht om eiser over te nemen op grond van artikel 12, tweede lid, van de Dublinverordening. Spanje heeft dit verzoek op 3 juni 2022 aanvaard.

Beoordeling door de rechtbank

3. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun asielaanvragen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3.1.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris de aanvragen terecht niet in behandeling heeft genomen, omdat het verzoek om heroverweging op tijd is ingediend. Wel heeft de staatssecretaris onvoldoende gemotiveerd waarom hij de aanvragen niet onverplicht in behandeling heeft genomen, maar dit motiveringsgebrek heeft hij op de zitting hersteld. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dat heeft.
Is Nederland verantwoordelijk geworden voor de aanvragen van eisers vanwege overschrijding van de termijnen?
4. Eisers betogen dat het verzoek tot heroverweging aan Spanje in de procedure van eiseres te laat is ingediend, waardoor Nederland verantwoordelijk is geworden voor de aanvraag van eiseres. Het verzoek om heroverweging is namelijk meer dan drie maanden na de asielaanvraag van eiseres verstuurd. Vanwege de eenheid van het gezin is Nederland daarom ook verantwoordelijk voor de aanvraag van eiser, aldus eisers.
4.1.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat de procedure voor het indienen van een heroverwegingsverzoek eigen termijnen kent en niet is gebonden aan de termijn van drie maanden waar eisers op wijzen.
4.2.
De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Deze regelgeving bevat criteria om vast te stellen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek en beschrijft de procedures die daarbij gevolgd moeten worden. Deze procedures zijn nader uitgewerkt in de Dublin uitvoeringsverordening. [2]
4.2.1.
In het geval van eisers is er sprake van overnameverzoeken. De Dublinverordening bevat dwingende termijnen voor het
indienenvan een overnameverzoek (artikel 21, eerste lid) en eveneens voor het
beantwoordenvan zo’n verzoek (artikel 22, eerste lid). Ook bevat de Dublinverordening expliciete bepalingen over welke gevolgen er aan verbonden zijn wanneer deze termijnen worden overschreden (artikel 21, eerste lid, en artikel 22, zevende lid). Deze artikelen luiden, voor zover relevant, als volgt:
“Artikel 21
Indiening van een overnameverzoek
1. De lidstaat waarbij een verzoek om internationale bescherming is ingediend en die van mening is dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van dit verzoek, kan die andere lidstaat zo spoedig mogelijk en in ieder geval binnen drie maanden na de indiening van het verzoek in de zin van artikel 20, lid 2, om overname verzoeken.
(…)
Indien er binnen de in de eerste en tweede alinea vastgelegde termijnen geen verzoek tot overname van de verzoeker wordt ingediend, is de lidstaat waarbij het verzoek om internationale bescherming is ingediend, verantwoordelijk voor de behandeling ervan.
(…)
Artikel 22
Beantwoording van een overnameverzoek
1. De lidstaat die om overname wordt verzocht, verricht de nodige naspeuringen en reageert op het verzoek tot overname van een verzoeker binnen twee maanden nadat hij het heeft ontvangen.
(…)
7. Het zonder reactie laten verstrijken van de in lid 1 bedoelde termijn van twee maanden (…), staat gelijk met aanvaarding van het overnameverzoek en houdt de verplichting in om de persoon over te nemen en te zorgen voor passende regelingen voor de aankomst.”
4.2.2.
De procedure voor een verzoek tot heroverweging is opgenomen in het tweede lid van artikel 5 van de Dublin uitvoeringsverordening en bevat een dwingende termijn voor het indienen van een verzoek tot heroverweging die is gekoppeld aan de ontvangst van het negatieve antwoord op het verzoek tot overname dan wel terugname. Dit artikel luidt als volgt:
“Negatief antwoord
1. Wanneer de aangezochte lidstaat na onderzoek van oordeel is dat op grond van de voorgelegde elementen niet kan worden besloten dat hij verantwoordelijk is, wordt het negatieve antwoord dat hij de verzoekende lidstaat toezendt uitvoerig gemotiveerd en worden de redenen voor de weigering in detail uiteengezet.
2. Wanneer de verzoekende lidstaat van oordeel is dat de weigering op een beoordelingsfout berust of wanneer hij over aanvullende elementen beschikt die hij kan doen gelden, kan hij vragen dat zijn verzoek opnieuw wordt onderzocht. Van deze mogelijkheid moet gebruik worden gemaakt binnen de drie weken na ontvangst van het negatieve antwoord. De aangezochte lidstaat beijvert zich om binnen twee weken te antwoorden. Deze aanvullende procedure leidt er in geen geval toe dat de in artikel 18, leden 1 en 6, en artikel 20, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 343/2003 bedoelde termijnen opnieuw ingaan.” [3]
4.3.
De rechtbank volgt eisers niet in hun betoog dat de onder 4.2.2. genoemde heroverwegingsprocedure alleen zou kunnen aanvangen binnen de in artikel 21, eerste lid, van de Dublinverordening genoemde termijn van drie maanden. Een dergelijke uitleg ontbeert niet alleen steun in de tekst van artikel 5, tweede lid, van de Dublin uitvoeringsverordening, maar zou bovendien in de praktijk een groot obstakel vormen in de toepassing van deze procedure. Een heroverwegingsverzoek zou dan enkel mogelijk zijn als niet alleen de verzoekende lidstaat binnen deze termijn van drie maanden een overnameverzoek doet, maar ook de aangezochte lidstaat nog binnen deze termijn het verzoek afwijst. Dit terwijl de aangezochte lidstaat op grond van artikel 22 in beginsel twee maanden de tijd heeft om op een dergelijk verzoek te antwoorden. Een uitleg waarbij termijnen als het ware worden ‘gestapeld’ ligt dan ook voor de hand. De verzoekende lidstaat heeft een termijn van drie maanden om een overnameverzoek in te dienen. Zodra dat verzoek is ingediend begint een termijn van twee maanden te lopen voor de aangezochte lidstaat om te reageren. Zodra deze – binnen de reactietermijn van twee maanden – negatief heeft gereageerd begint een termijn van drie weken te lopen waarbinnen de verzoekende lidstaat een heroverwegingsverzoek kan indienen. Zodra dat is ingediend wordt de aangezochte lidstaat geacht te proberen om dat verzoek binnen twee weken te beantwoorden. Zijn die twee weken ongebruikt verstreken, dan is de verzoekende lidstaat verantwoordelijk geworden. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in het arrest X-X, waarin het Hof van Justitie heeft geoordeeld dat voor het indienen van een heroverwegingsverzoek een termijn geldt van drie weken na ontvangst van het negatieve antwoord, ook als de beëindiging van de heroverwegingsprocedure plaatsvindt na het verstrijken van de termijn die is gesteld in artikel 22, eerste lid, van de Dublinverordening (in het geval van beantwoording van een overnameverzoek). [4] Niet valt in te zien waarom dit anders zou zijn voor de termijn die is gesteld in artikel 21, eerste lid, van de Dublinverordening (in het geval van indiening van een overnameverzoek). Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Zijn er bijzondere omstandigheden die maken dat de staatssecretaris de aanvragen van eisers in behandeling had moeten nemen?
5. Eisers beroepen zich op humanitaire omstandigheden die volgens hen zouden moeten leiden tot een inhoudelijke behandeling van hun asielverzoeken door Nederland met toepassing van artikel 17 van Dublinverordening. Eisers betogen dat eiseres last heeft van psychische klachten die worden veroorzaakt door het gemis van haar familie, die in Nederland verblijft. Het standpunt van de staatssecretaris dat de behandeling van eiseres net zo goed in Spanje kan plaatsvinden is volgens eisers onjuist, nu eiseres, als zij bij haar familie in Nederland zou kunnen verblijven, geen behandeling voor psychische klachten meer nodig heeft. Ook geldt als bijzondere omstandigheid dat het asielrelaas van de familie die in Nederland mag blijven terug te voeren is op de functie van eiseres in het land van herkomst en dat het van een onevenredige hardheid getuigt als zij haar asielverzoek in Spanje moet laten behandelen.
5.1.
Uit paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 volgt, voor zover relevant, dat bijzondere, individuele omstandigheden kunnen maken dat de overdracht van de vreemdeling aan de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt. In dergelijke gevallen kan de staatssecretaris besluiten de aanvraag van een vreemdeling zelf in behandeling te nemen.
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt dat de medische klachten van eiseres hem geen aanleiding hebben hoeven te geven om de aanvragen inhoudelijk te behandelen. Daartoe mag de staatssecretaris wijzen op de omstandigheid dat er op grond van het interstatelijke vertrouwensbeginsel van mag worden uitgegaan dat in Spanje dezelfde behandelmogelijkheden bestaan als in Nederland, en dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat Nederland het meest geschikte land is om eiseres te behandelen. Het betoog van eisers dat de psychische klachten die eiseres ervaart door het gemis van haar familie alleen door aanwezigheid bij haar familie kunnen worden opgelost volgt de rechtbank niet, nu dit niet volgt uit de door eisers overlegde medische informatie. Daaruit volgt slechts dat eiseres psychische klachten heeft en daarvoor medicijnen, waaronder escitalopram gebruikt. De staatssecretaris stelt daarover niet ten onrechte dat eiseres voor die klachten ook in Spanje kan worden behandeld en dat niet is gebleken dat dit niet kan.
5.2.1.
Eisers betogen echter terecht dat de staatssecretaris in de bestreden besluiten onvoldoende is ingegaan op de door eisers geschetste familiegeschiedenis als gevolg waarvan – zo begrijpt de rechtbank het betoog – tussen eiseres en haar familie sprake is van een bijzondere emotionele binding. De staatssecretaris heeft de familiegeschiedenis alleen betrokken bij zijn beoordeling van een mogelijke (medische) afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en haar familie, maar heeft niet beoordeeld of deze familiegeschiedenis los van de medische omstandigheden van eiseres moet worden aangemerkt als een bijzondere, individuele omstandigheid als gevolg waarvan de overdracht van eiseres aan Spanje van een onevenredige hardheid getuigt. Anders dan de staatssecretaris in het bestreden besluit stelt, gaat dit betoog, niet (alleen) om de vraag of het verzoek om internationale bescherming van eisers moet worden ingewilligd. De bestreden besluiten bevatten daarom een motiveringsgebrek en komen voor vernietiging in aanmerking. De staatssecretaris heeft op de zittingen hierover alsnog een standpunt ingenomen. De rechtbank ziet daarin aanleiding om de rechtsgevolgen van de bestreden besluit in stand te laten. De staatssecretaris wijst er namelijk niet ten onrechte op dat eiseres al sinds 2008 van haar familie gescheiden is, dat zij in 2012 nadat haar familie uit Afghanistan was vertrokken naar dat land is teruggekeerd en daar een eigen gezin heeft gesticht. Niet is gebleken dat eiseres pogingen heeft ondernomen om haar familie na te reizen. Uit de zienswijze blijkt dat eiseres pas eind 2019 heeft geprobeerd een visum aan te vragen voor familiebezoek. Uiteindelijk heeft eiseres Afghanistan verlaten na de machtsovername van de Taliban. De staatssecretaris heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze omstandigheden onvoldoende zijn voor de conclusie dat de overdracht van eiseres aan Spanje van een onevenredige hardheid getuigt.

Conclusie en gevolgen

6. De beroepen zijn gegrond omdat de bestreden besluiten in strijd zijn met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten vanwege een motiveringsgebrek. Gelet op wat hiervoor onder 5.2.1 is overwogen laat de rechtbank uit een oogpunt van definitieve geschilbeslechting met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand. Dit omdat de staatssecretaris het motiveringsgebrek in beroep heeft hersteld. Dit betekent dat eisers uiteindelijk geen gelijk krijgen, dat de besluiten om de asielaanvragen niet in behandeling te nemen feitelijk toch blijven gelden en dat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvragen.
6.1.
Omdat het beroep gegrond is krijgen eisers een vergoeding van hun proceskosten. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1255,50 (1,5 x € 837,-) omdat de gemachtigde van eisers samenhangende beroepschriften heeft ingediend en aan de nadere zitting heeft deelgenomen. De rechtbank merkt daarbij op dat voor de zitting van 11 november 2022 al een vergoeding is toegekend in de uitspraak van de voorzieningenrechter, waarbij de verzoeken om een voorlopige voorziening zijn toegewezen. [5] Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de besluiten van 19 oktober 2022;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand blijven;
- veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van 1255,50 aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, voorzitter, en mr. A.S. Gaastra en
mr. R. Ortlep, leden, in aanwezigheid van mr. R.P.H. Evers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Verordening (EG) nr. 1560/2003, gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 604/2013 en Uitvoeringsverordening (EU) nr. 118/2014.
3.Het tweede lid verwijst naar enkele artikelen uit de (oude) Verordening (EG) nr. 343/2003, ook wel de Dublin II Verordening. Artikel 18, leden 1 en 6, van de Dublin II Verordening komen overeen met artikel 22, leden 1 en 6 van de huidige Dublinverordening. Artikel 20, lid 1, onder b, van de Dublin II Verordening komen overeen met artikel 25, eerste lid, van de huidige Dublinverordening.
4.HvJEU 13 november 2018, ECLI:EU:C:2018:900, punten 88 en 89.
5.Rb Den Haag (vzr), zp Arnhem, 22 november 2022, zaaknummers NL22.21195 en NL22.21197 (niet gepubliceerd).