ECLI:NL:RBDHA:2023:10870

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juli 2023
Publicatiedatum
24 juli 2023
Zaaknummer
22/6711
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van een bezwaarschrift tegen een exploitatievergunning

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 27 juli 2023, wordt het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaarschrift beoordeeld. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de verlening van een exploitatievergunning aan een derde-belanghebbende door de burgemeester van Midden-Delfland. Het primaire besluit tot verlening van de vergunning vond plaats op 8 april 2022, maar de burgemeester verklaarde het bezwaar van eiser op 27 december 2022 kennelijk niet-ontvankelijk, omdat het bezwaarschrift niet tijdig was ingediend.

De rechtbank constateert dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt en begint op de dag na de bekendmaking van het besluit. Eiser betwistte dat het primaire besluit op 12 april 2022 aan de vergunninghouder was verzonden en stelde dat de publicatie in het gemeenteblad op 21 april 2022 niet de verzenddatum vermeldde, waardoor hij niet op de hoogte was van de termijn. De rechtbank oordeelt echter dat de publicatie in het gemeenteblad voldoende informatie bevatte voor eiser om tijdig bezwaar te maken.

De rechtbank concludeert dat de overschrijding van de bezwaartermijn terecht niet verschoonbaar is geacht door verweerder. Eiser had geen reden om aan te nemen dat de termijn later zou aanvangen dan op 13 april 2022. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en oordeelt dat verweerder de kosten van de procedure niet hoeft te vergoeden. Deze uitspraak is gedaan door rechter G.P. Kleijn, in aanwezigheid van griffier J.F. Janmaat, en is openbaar uitgesproken op 27 juli 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/6711

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. P.J.L.J. Duijsens),
en

de burgemeester van Midden-Delfland, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaarschrift.
1.1.
Bij besluit van 8 april 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder aan een derde-belanghebbende (de vergunninghouder) een exploitatievergunning verleend. Bij besluit van 27 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen dit besluit kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
1.2.
De zitting was op 12 juli 2023. Eiser en zijn gemachtigde waren aanwezig. Verweerder was niet aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

Wat heeft verweerder besloten?
2. Verweerder heeft het bezwaarschrift van eiser kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat het niet tijdig zou zijn ingediend.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser betwist dat verweerder het primaire besluit daadwerkelijk – zoals door verweerder is gesteld – op 12 april 2022 aan de vergunninghouder heeft toegezonden. Daarnaast heeft verweerder bij de publicatie van het primaire besluit in het gemeenteblad op 21 april 2022 niet vermeld op welke datum het primaire besluit was verzonden. Daarom kon eiser ook niet weten wanneer de bezwaartermijn zou verlopen. Verder benadrukt eiser dat hij het bezwaarschrift nog op dezelfde dag als waarop hij zijn gemachtigde raadpleegde (1 juni 2022), heeft ingediend. Tot slot meent eiser dat verweerder hem ten onrechte niet heeft gehoord over zijn bezwaarschrift.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt en aanvangt met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. [1] De bekendmaking van een besluit dat tot een of meer belanghebbenden is gericht, zoals een exploitatievergunning, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager. [2] Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. [3] Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter kan termijnoverschrijding bij het maken van bezwaar niet verschoonbaar worden geacht indien publicatie van de vergunning heeft plaatsgevonden. [4]
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de overschrijding van de bezwaartermijn terecht niet verschoonbaar heeft geacht. Vast staat dat het primaire besluit op 21 april 2022 in het gemeenteblad is gepubliceerd en dat daarbij is vermeld dat de burgemeester op 12 april 2022 de vergunning heeft verleend. Dat betekent dat eiser vanaf de datum van publicatie in het gemeenteblad bekend kon zijn met de vergunningverlening en tijdig een bezwaarschrift in kon dienen. Dat in de publicatie in het gemeenteblad niet is vermeld op welke datum het primaire besluit is verzonden, maakt dat niet anders. Uit de stukken blijkt dat het besluit tot vergunningverlening op 8 april 2022 is genomen en op 12 april 2022 aan de aanvrager is verzonden. Dat in het gemeenteblad die datum wordt aangeduid als datum van vergunningverlening maakt niet dat moet worden geconcludeerd dat eiser door de publicatie op het verkeerde been is gezet met betrekking tot het einde van de bezwaartermijn. [5] Er was voor eiser geen reden om te denken dat de termijn van zes weken later dan op 13 april 2022 zou aanvangen en dus zou eindigen op 24 mei 2022. Ook in de stelling van eiser dat hij het bezwaarschrift nog op dezelfde dag heeft ingediend als die waarop hij zijn gemachtigde raadpleegde, heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar te achten. Ook anderszins heeft eiser niet inzichtelijk gemaakt dat hij zo spoedig mogelijk nadat hij kennis had kunnen nemen van de vergunningverlening, bezwaar heeft gemaakt. Dat een door eiser benaderde oud-wethouder bij eiser zou hebben gezorgd voor onduidelijkheid over de termijn voor het maken van bezwaar moet voor het risico van eiser blijven. Het betoog van eiser slaagt niet.
6. Verweerder heeft het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk verklaard.
7. Aangezien verweerder het bezwaarschrift terecht kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard, hoefde hij eiser niet te horen alvorens een besluit op zijn bezwaarschrift te nemen. [6]

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Verweerder hoeft de kosten die eiser heeft gemaakt voor deze procedure niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F. Janmaat, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gelezen in samenhang met artikel 6:8, eerste lid, van de Awb.
2.Artikel 3:41, eerste lid, van de Awb.
3.Artikel 6:11 van de Awb.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 december 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:4311)
5.In dat opzicht is de situatie van eiser dus anders dan de door eiser ter zitting aangehaalde uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 6 december 2022 (ECLI:NL:RBOBR:2022:5326).
6.Artikel 7:3, aanhef en onder a, van de Awb.