ECLI:NL:RBOBR:2022:5326

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
6 december 2022
Publicatiedatum
6 december 2022
Zaaknummer
22/828
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van bezwaar tegen ontheffingen op grond van de Wet natuurbescherming

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedaan op 6 december 2022, wordt het beroep van de Milieuvereniging Oosterhout tegen een besluit van het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant beoordeeld. De Milieuvereniging had bezwaar gemaakt tegen ontheffingen die waren verleend voor de ontwikkeling van een bedrijventerrein in Oosterhout. Dit bezwaar werd echter één dag na afloop van de bezwaartermijn ingediend. De rechtbank oordeelt dat de kennisgeving in het Provinciaal Blad zó onduidelijk was dat de termijnoverschrijding niet voor rekening van de eiseres behoort te komen. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en draagt het college op om het bezwaar alsnog inhoudelijk te behandelen.

De rechtbank stelt vast dat het primaire besluit op 1 september 2021 aan de aanvrager is verzonden, maar dat de publicatie in het Provinciaal Blad onvoldoende duidelijk was over de bezwaartermijn. De rechtbank wijst erop dat de wetgeving vereist dat besluiten op een zorgvuldige manier bekendgemaakt worden, en dat de onduidelijkheid in de publicatie heeft geleid tot verwarring bij de belanghebbende. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en verplicht het college om een nieuw besluit te nemen, waarbij het griffierecht van € 365,00 aan de eiseres moet worden vergoed. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie door bestuursorganen en de bescherming van de rechten van belanghebbenden in bestuursprocedures.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 22/828

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 december 2022 in de zaak tussen

Milieuvereniging Oosterhout, uit Oosterhout, eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant

(gemachtigde: mr. L.M.C. Cloodt).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde partij] .

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van het college van 1 september 2021 waarmee aan [derde partij] (de aanvrager) ontheffingen op grond van de Wet natuurbescherming zijn verleend en geweigerd (het primaire besluit).
1.2
Het college heeft het bezwaar van eiseres met het bestreden besluit van 16 februari 2022 niet-ontvankelijk verklaard.
1.3
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 15 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, bijgestaan door [naam] , en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2.1
De rechtbank beoordeelt of het college het bezwaar van eiseres terecht
niet-ontvankelijk heeft verklaard en daarom niet inhoudelijk heeft behandeld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
2.2
De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres het bezwaar buiten de bezwaartermijn heeft ingediend, maar vindt dat eiseres dit niet verweten kan worden. Het college heeft het bezwaar daarom ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
2.3
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3 De rechtbank gaat uit van de volgende feiten:
  • Het college heeft het primaire besluit op 1 september 2021 per e-mail toegezonden aan de aanvrager.
  • Vervolgens is hierover een kennisgeving gepubliceerd in het Provinciaal Blad. De publicatie vermeldt als datum
  • Eiseres heeft het bezwaar op 14 oktober 2021 ingediend.
Is het bezwaar tijdig ingediend?
4.1
Eiseres stelt dat het primaire besluit pas op 3 september 2021 is bekendgemaakt door publicatie van een kennisgeving in het Provinciaal Blad. Omdat de kennisgeving geen andere datum van bekendmaking vermeldt, mag eiseres van 3 september 2021 uitgaan. Verder vindt eiseres dat verzending per e-mail geen gebruikelijke manier is om een dergelijk besluit te verzenden. Ook daarom mag eiseres voor de bekendmaking uitgaan van de datum van publicatie van de kennisgeving. Eiseres meent ook dat een belanghebbende altijd minimaal zes weken moet krijgen om bezwaar te maken. Om deze redenen was het bezwaarschrift van eiseres tijdig ingediend.
4.2
Het college blijft bij het standpunt dat het primaire besluit op 1 september 2021 op de juiste wijze is bekendgemaakt. De gemeente en de aanvrager hebben tijdens de aanvraagprocedure steeds per e-mail gecommuniceerd. Daarom vindt het college dat dit besluit ook per e-mail verzonden kon worden.
4.3
De rechtbank merkt op dat in de Algemene wet bestuursrecht (de Awb) omschreven staat hoe een besluit moet worden bekendgemaakt. In dit geval was het primaire besluit gericht aan de aanvrager. Daarom is artikel 3:41 van de Awb van toepassing en moest het besluit worden bekendgemaakt door het aan de aanvrager toe te zenden. Uit artikel 2:14 van de Awb volgt dat berichten via e-mail zijn toegestaan als de aanvrager voldoende duidelijk heeft gemaakt dat hij ook via e-mail bereikbaar is. Het is de rechtbank niet gebleken dat het college daar niet van uit mocht gaan. De rechtbank is daarom van oordeel dat verzending per e-mail hier was toegestaan en ook geldt als bekendmaking zoals bedoeld in artikel 3:41, eerste lid, van de Awb.
4.4
De wetgever heeft er in de Awb voor gekozen om de bezwaartermijn rechtstreeks te koppelen aan de datum van de bekendmaking van een besluit. Hierdoor is het mogelijk dat bij een publicatie op een latere datum belanghebbenden feitelijk minder dan zes weken over houden om in bezwaar te gaan. Dat is een gevolg van deze keuze en volgens vaste jurisprudentie ook aanvaardbaar, zolang deze publicatie niet onredelijk laat is. [1]
4.5
De rechtbank is van oordeel dat het primaire besluit op de daartoe voorgeschreven wijze op 1 september 2021 is bekendgemaakt. Uit artikel 6:8, eerste lid, van de Awb volgt dat de bezwaartermijn dan aanvangt op 2 september 2021 en eindigt op 13 oktober 2021. Eiseres heeft het bezwaar op 14 oktober 2021 ingediend. Daarmee is het bezwaar niet tijdig ingediend. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Moet het bezwaar toch inhoudelijk worden behandeld?
5.1
Eiseres stelt dat de manier waarop de kennisgeving is gepubliceerd zó onduidelijk was, dat zij er in redelijkheid van mocht uitgaan dat zij tot en met 14 oktober 2021 bezwaar kon maken. Daarom mag het haar niet verweten worden als het bezwaar een dag te laat blijkt te zijn ingediend.
5.2
Het college geeft aan in de kennisgeving nadrukkelijk te hebben vermeld dat de ontheffing (het primaire besluit) op 1 september 2021 is verleend. Daarmee is voor het college gegeven wanneer de bezwaartermijn aanvangt en eindigt. Het college ziet in de argumenten van eiseres geen aanleiding om het bezwaar van 14 oktober 2021 toch inhoudelijk te behandelen, omdat zij tijdig in bezwaar had kunnen komen.
5.3
De rechtbank volgt het college hier niet in. Naar het oordeel van de rechtbank is de kennisgeving in het Provinciaal Blad erg onduidelijk. Daardoor kan een oplettende lezer, die geen grondige kennis van hoofdstuk 6 van de Awb heeft, eenvoudig tot een verkeerde conclusie over de bezwaartermijn komen. Ten eerste noemt het college in de publicatie tweemaal een termijn van zes weken. In het ene geval gaat het om de inzagetermijn, met de concrete data erbij. Het andere geval betreft de bezwaartermijn, waarbij geen data worden vermeld. Ten tweede vermeldt het college wel dat een ontheffing is verleend, maar niet dat deze is verzonden. Daardoor is onvoldoende duidelijk wat het college hier met bekendmaken bedoelt. Hiermee voldoet de publicatie naar oordeel van de rechtbank niet aan de minimale vereisten van een zorgvuldige voorlichting over rechtsmiddelen en is het goed voorstelbaar dat een belanghebbende meende tot en met 14 oktober 2021 gelegenheid te hebben om bezwaar te maken.
5.4
De rechtbank komt tot het oordeel dat de termijnoverschrijding niet voor rekening van eiseres behoort te komen omdat de publicatie van de kennisgeving onvoldoende duidelijk was. De rechtbank sluit hierbij aan bij de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die op 19 mei 2021 oordeelde dat een door toedoen van het bestuursorgaan gewekte suggestie over de bezwaartermijn niet aan een belanghebbende mag worden tegengeworpen. [2] De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

6.1
De rechtbank is van oordeel dat het college het bezwaar van eiseres ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit daarom vernietigen.
6.2
De rechtbank ziet geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen of zelf in de zaak te voorzien, omdat deze zaak zich daarvoor niet leent. De rechtbank zal het college daarom opdragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de overwegingen van de rechtbank.
6.3
De rechtbank zal het verzoek van eiseres om het college in de proceskosten te veroordelen niet toewijzen, omdat eiseres dergelijke kosten niet heeft onderbouwd. Wel moet het college aan eiseres het griffierecht van € 365,00 vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het college op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat het college het griffierecht ten bedrage van € 365,00 aan eiseres vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.S. Badri, rechter, in aanwezigheid van
mr.A.G.M. Willems, griffier. De uitspraak is in het openbaar uitgesproken op 6 december 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 2:14
1. Een bestuursorgaan kan een bericht dat tot een of meer geadresseerden is gericht, elektronisch verzenden voor zover de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij langs deze weg voldoende bereikbaar is.
2. Tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, geschiedt de verzending van berichten die niet tot een of meer geadresseerden zijn gericht, niet uitsluitend elektronisch.
3. Indien een bestuursorgaan een bericht elektronisch verzendt, geschiedt dit op een voldoende betrouwbare en vertrouwelijke manier, gelet op de aard en de inhoud van het bericht en het doel waarvoor het wordt gebruikt.
Artikel 3:41
1. De bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Artikel 6:7
De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken.
Artikel 6:8
1. De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Artikel 6:9
1. Een bezwaar- of beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Artikel 6:11
Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

Voetnoten

1.Zoals ná de bezwaartermijn, zie bijv. de Afdeling, 7 oktober 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BJ9536.
2.De Afdeling, 19 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2017:2271, overweging 6.