ECLI:NL:RBDHA:2023:10827

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 mei 2023
Publicatiedatum
24 juli 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 1798
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaak en vergoeding griffierecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een onroerende zaak, gelegen aan [adres 1] te [plaats]. Eiser, de eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen de door de heffingsambtenaar van de gemeente Zuidplas vastgestelde waarde van € 653.000, welke was vastgesteld op de waardepeildatum van 1 januari 2020. Na bezwaar werd de waarde verlaagd naar € 601.000, maar eiser stelde dat deze waarde nog steeds te hoog was en vorderde een verdere verlaging naar € 588.000. Eiser voerde aan dat er schendingen waren van verschillende rechtsbeginselen, waaronder het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel, en vroeg om een proceskostenvergoeding.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar voldoende onderbouwing had voor de vastgestelde waarde, onder andere door middel van een matrix met vergelijkingsobjecten. De rechtbank oordeelde dat de waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld en dat de bezwaren van eiser niet konden slagen. Wel werd de heffingsambtenaar opgedragen om het griffierecht van € 50 aan eiser te vergoeden, gezien de verwarring die was ontstaan door de communicatie en de nieuwe beslissing op bezwaar. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat partijen binnen zes weken hoger beroep konden instellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 22/1798

uitspraak van de meervoudige kamer van 17 mei 2023 in de zaak tussen

[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Zuidplas, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft bij beschikking van 26 februari 2021 (de beschikking) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als de [adres 1] te [plaats] (de woning), op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) op waardepeildatum 1 januari 2020 (de waardepeildatum) voor het kalenderjaar 2021 vastgesteld op € 653.000. Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan eiser opgelegde aanslag in de onroerende-zaakbelastingen voor het jaar 2021 (de aanslag).
Eiser heeft tegen de beschikking bezwaar gemaakt. Gelet op artikel 30, tweede lid, van de Wet WOZ wordt dit bezwaar geacht mede te zijn gericht tegen de aanslag.
Bij uitspraak op bezwaar van 11 februari 2022 heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard en de waarde van de woning nader vastgesteld op € 601.000, alsmede de aanslagen dienovereenkomstig verminderd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Op 8 april 2022 heeft verweerder het besluit van 11 februari 2022 vervangen door een besluit met dezelfde strekking, maar aangevuld met een uitgebreide motivering.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
Eiser heeft voor de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 april 2023.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn echtgenote Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam].

Overwegingen

Feiten
1. Eiser is gebruiker en genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de woning. De woning is een geschakelde woning met dakkapel en een garage. De gebruiksoppervlakte van de woning is ongeveer 567 m2 en de oppervlakte van het perceel is ongeveer 332 m².

Geschil2.In geschil is de waarde van de woning op de waardepeildatum.

3. Eiser bepleit een waarde van € 588.000 en heeft daartoe – zakelijk weergegeven het volgende aangevoerd. Eiser stelt zich op het standpunt dat het zorgvuldigheidsbeginsel, rechtszekerheidsbeginsel, fair play beginsel en het motiveringsbeginsel zijn geschonden en dat sprake is van détournement de pouvoir. Daarnaast verzoekt eiser om een proceskostenvergoeding.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Verweerder heeft daartoe onder meer verwezen naar de door hem overgelegde matrix. Naast gegevens van de woning, bevat deze matrix gegevens van een aantal vergelijkingsobjecten. Voorts heeft verweerder ter zitting aangegeven dat de tweede uitspraak op bezwaar van 8 april 2022 aangemerkt moet worden als een nadere en meer uitgebreide toelichting op de eerste uitspraak van 11 februari 2022.
Beoordeling van het geschil
5. De rechtbank stelt allereerst vast dat in het kader van de onderhavige procedure centraal staat of de door verweerder in bezwaar verlaagde waarde van de woning terecht op
€ 601.000 is vastgesteld. Zij overweegt daartoe het volgende.
6. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding". [1]
7. Verweerder dient aannemelijk te maken dat hij de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder, gelet op de door hem overgelegde matrix en hetgeen hij overigens heeft aangevoerd, hierin geslaagd. Zoals volgt uit de waardematrix is de waarde van de woning bepaald met behulp van een methode van systematische vergelijking met woningen aan de [adres 2] (verkocht op
27 juni 2019 voor € 612.000), de [adres 4] (verkocht op 5 augustus 2019 voor € 717.000) en de [adres 3] (verkocht op 15 juli 2019 voor € 550.000). De rechtbank acht de vergelijkingsobjecten wat ligging betreft goed vergelijkbaar. Met de verschillen in type, kwaliteit, onderhoud, doelmatigheid, uitstraling en het voorzieningenniveau is naar het oordeel van de rechtbank voldoende rekening gehouden, zoals inzichtelijk gemaakt in de waardematrix. Niet is gebleken dat de gehanteerde vierkante meterprijs van € 773 te hoog is.
8. Hetgeen eiser heeft aangevoerd, doet aan het hierboven gegeven oordeel niet af. Uit de voorgaande overweging volgt dat verweerder voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten. De stelling van eiser dat de waarde van de woning ongemotiveerd is bepaald, faalt. Bij brief van 8 april 2022 heeft verweerder een voldoende gemotiveerde toelichting op de waarde van de woning gegeven.
Ook de beroepsgrond van eiser dat verweerder een taxatieverslag zonder inhoudelijke onderbouwing heeft doen toekomen, kan niet slagen. Uit de gedingstukken blijkt dat op verzoek van eiser, verweerder binnen twee weken een uitgebreid taxatieverslag met inhoudelijke onderbouwing aan eiser heeft gestuurd.
9. De rechtbank overweegt met betrekking tot de stelling van eiser dat sprake is van schending van het motiveringsbeginsel, zorgvuldigheidsbeginsel of enig ander rechtsbeginsel het volgende. Verweerder heeft in deze procedure onnodig veel verwarring laten ontstaan, met name door het vaststellen van een nieuwe beslissing op bezwaar, hetgeen volgens vaste jurisprudentie in belastingzaken niet is toegestaan. [2] Ook de communicatie met eiser is niet goed verlopen. Dit alles neemt echter niet weg dat de uiteindelijk vastgestelde waarde van de woning de rechterlijke toetsing kan doorstaan, zodat de uitspraak op bezwaar in stand kan blijven. De rechtbank ziet, gelet op deze gang van zaken, wel aanleiding om verweerder op te dragen het betaalde griffierecht aan eiser te vergoeden.
10. Gelet op wat hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld en dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.I. Batelaan-Boomsma, voorzitter, en mr. M.A. Dirks en mr. J.G.E. Gieskes, leden, in aanwezigheid van mr. J. van Kempen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2023.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2. het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het hoger beroepschrift ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44.
2.Hoge Raad 20 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT1516.