In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. H.J. Janse, beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. Eiser heeft zijn aanvraag op 8 oktober 2021 ingediend, en volgens de wet had verweerder uiterlijk zes maanden na ontvangst van de aanvraag moeten beslissen. Eiser heeft verweerder op 11 april 2022 in gebreke gesteld, omdat de termijn was verstreken. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat verweerder niet binnen de wettelijke termijn heeft beslist.
De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, aangezien dit in deze zaak niet nodig werd geacht. De rechtbank heeft verweerder een termijn van acht weken opgelegd om alsnog een besluit te nemen op de aanvraag van eiser. Dit is gedaan om zowel het belang van eiser bij een tijdige beslissing als het belang van verweerder bij zorgvuldige besluitvorming te waarborgen. De rechtbank heeft ook bepaald dat verweerder een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-.
Daarnaast heeft de rechtbank eiser een vergoeding voor de proceskosten toegekend, die door verweerder moet worden betaald. De totale vergoeding is vastgesteld op € 418,50, rekening houdend met de wegingsfactor voor de gemaakte kosten. De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf en is op 10 mei 2023 openbaar gemaakt.