ECLI:NL:RBDHA:2023:10809

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juli 2023
Publicatiedatum
24 juli 2023
Zaaknummer
NL22.12891
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in asielprocedure na prematuur ingediende ingebrekestelling

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over een verzoek om proceskostenvergoeding in het kader van een asielprocedure. Verzoeker, van Syrische nationaliteit, had op 22 oktober 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Na een periode van stilzwijgen van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft verzoeker op 21 juni 2022 de Staatssecretaris in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Vervolgens heeft verzoeker op 7 juli 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De Staatssecretaris heeft op 3 februari 2023 de aanvraag van verzoeker alsnog ingewilligd, waarna verzoeker zijn beroep heeft ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de ingebrekestelling van verzoeker prematuur was, omdat de wettelijke beslistermijn op dat moment nog niet was verstreken. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De rechtbank concludeert dat verzoeker niet heeft voldaan aan de voorwaarden voor het indienen van een beroep, waardoor het verzoek om proceskostenvergoeding niet ontvankelijk is. De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenvergoeding dan ook afgewezen als kennelijk ongegrond.

De uitspraak is gedaan door rechter M. Munsterman, in aanwezigheid van griffier P.W. Karsowidjojo, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Verzoeker heeft de mogelijkheid om binnen zes weken na de uitspraak een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.12891

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , verzoeker

geboren op [geboortedatum] ,
V-nummer: [V-nummer] ,
van Syrische nationaliteit
(gemachtigde: mr. T. der Bedrosian),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Verzoeker heeft op 22 oktober 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
Bij brief van 21 juni 2022 heeft verzoeker verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Verzoeker heeft vervolgens op 7 juli 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
Verweerder heeft in het besluit van 3 februari 2023 (alsnog) de aanvraag van verzoeker ingewilligd.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker het beroep ingetrokken, met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in gelegenheid gesteld te reageren op dit verzoek.
Verweerder heeft de rechtbank meegedeeld zich te verzetten tegen een proceskostenveroordeling omdat de ingebrekestelling prematuur is ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open. Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen (artikel 6:12, tweede lid, van de Awb).
4. De rechtbank stelt vast dat verzoeker zijn aanvraag op 22 oktober 2021 heeft ingediend en dat de wettelijke beslistermijn van de aanvraag op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) op 22 april 2022 is verstreken. Verweerder heeft bij brief van 20 april 2022 op grond van artikel 42, vierde lid, van de Vw de beslistermijn verlengd met negen maanden. De beslistermijn zou in dit geval op 22 januari 2023 eindigen. Met de inwerkingtreding van het WBV 2022/22, is de beslistermijn van asielaanvragen die nog niet waren verstreken op 27 september 2022 met negen maanden verlengd. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft in de uitspraak van haar meervoudige kamer van 26 april 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:6050) geoordeeld dat de staatssecretaris voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat op het moment van de inwerkingtreding van het WBV 2022/22 sprake was van een situatie, zoals bedoeld in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw. De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak van dat oordeel af te wijken. Omdat de verlengde beslistermijn niet de maximale wettelijke beslistermijn van 21 maanden mag overschrijden, is de beslistermijn in dit geval verlengd met zes maanden. De verlenging van de beslistermijn is rechtsgeldig. Daarmee eindigde de beslistermijn op 22 juli 2023. Dit betekent dat de ingebrekestelling van 21 juni 2022 prematuur is ingediend.
5. Dit betekent dat niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 6:12, tweede lid van de Awb en dat geen sprake is van het niet tijdig nemen van een besluit. Het beroep zou niet-ontvankelijk zijn verklaard, als verzoeker het beroep niet had ingetrokken. Nu er geen sprake is van een ontvankelijk beroep, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van geheel of gedeeltelijk tegemoetkomen aan verzoeker in de zin van artikel 8:75a van de Awb. De rechtbank wijst het verzoek af als kennelijk ongegrond.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van
P.W. Karsowidjojo, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.