ECLI:NL:RBDHA:2023:10802

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juli 2023
Publicatiedatum
24 juli 2023
Zaaknummer
NL23.19351, NL23.19393, NL23.19355
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een asielzoeker met minderjarige kinderen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 17 juli 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de maatregel van bewaring beoordeeld. Eiseres, die samen met haar minderjarige kinderen in bewaring is gesteld, heeft beroep aangetekend tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 4 juli 2023. De rechtbank behandelt het beroep en het verzoek om schadevergoeding, waarbij eiseres stelt dat de staatssecretaris geen gebruik heeft gemaakt van een beëdigde tolk tijdens de procedures voorafgaand aan de inbewaringstelling. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig is, ondanks het gebrek in de tolkvoorziening, omdat eiseres geen schade heeft ondervonden en de belangen van de staatssecretaris zwaarder wegen. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende gronden heeft om de maatregel op te leggen, waaronder het risico van onttrekking aan toezicht en de status van eiseres als asielzoeker. Eiseres heeft niet aangetoond dat haar belangen, en die van haar kinderen, niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af, maar veroordeelt de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.674,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.19351, NL23.19353, NL23.19355

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken van 17 juli 2023 tussen

[eiseres], v-nummer: [v-nummer], eiseres

mede namens haar minderjarige kinderen
[eiseres 2], v-nummer: [v-nummer]
[eiser], v-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M.H.R. de Boer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. J. Kaikai).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit van 4 juli 2023, waarin de staatssecretaris aan eiseres de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 11 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigde van eiseres, beide door middel van telehoren, en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris eiseres in bewaring mocht stellen. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. Het beroep is ongegrond. De maatregel van bewaring is rechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Kleven er gebreken aan de wijze waarop bijstand door de tolk is voorzien?
4. Eiseres voert aan dat bij de staandehouding, de ophouding en het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling geen gebruik is gemaakt van een beëdigde tolk in de taal Pidgin Engels. Volgens het proces‑verbaal van ophouding is van een niet-beëdigde tolk gebruik gemaakt wegens het ontbreken van een beëdigd tolk voor deze taal in het Register voor beëdigde tolken en vertalers (Register). Hieruit volgt echter niet waarom geen gebruik is gemaakt van een tolk op B2-niveau.
4.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit het dossier volgt dat bij de staandehouding, de ophouding en het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling gebruik is gemaakt van een niet-beëdigde tolk, omdat een beëdigde tolk in het Register ontbreekt. Terwijl, zoals eiseres terecht aanvoert, uit het Register volgt dat er vijf beëdigde tolken op B2-niveau in de taal Pidgin Engels beschikbaar zijn. Door de staatssecretaris is niet toegelicht waarom geen gebruik is gemaakt van deze beëdigde tolken. Dit is een gebrek.
4.2.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat, [1] indien de staatssecretaris dit heeft nagelaten, dit niet zonder meer tot gevolg heeft dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is. Dit gevolg treedt pas in indien de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. Vaststaat dat eiseres niet heeft aangegeven op welke manier zij in haar belangen is geschaad. De staatssecretaris heeft als belang het significante onttrekkingsrisico dat volgt uit de gronden van de maatregel van bewaring. De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het gebrek, gelet op het feit dat eiseres geen nadeel heeft ondervonden, niet zodanig is dat de maatregel onrechtmatig zou moeten worden geacht.
Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
5. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht zullen onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiseres:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze zijn binnengekomen, dan wel een poging daartoe hebben gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen hebben onttrokken;
3k. een overdrachtsbesluit hebben ontvangen en geen medewerking verlenen aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van hun asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiseres:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hen geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 hebben gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning hebben ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats hebben;
4d. niet beschikken over voldoende middelen van bestaan.
5.1.
Eiseres voert aan dat voor het opleggen van de maatregel van bewaring onvoldoende gronden aanwezig zijn. Ten aanzien van de zware grond 3a betoogt eiseres dat zij een asielzoeker is, zodat zij niet op de juiste wijze kán inreizen. Met betrekking tot de zware grond 3b betoogt eiseres dat zij zich niet aan het toezicht heeft onttrokken, omdat zij Nederland heeft verlaten om haar Italiaanse identiteitskaart op te halen in Italië. Bij terugkomst heeft zij zich gemeld voor opvang bij het Centraal orgaan opvang asielzoekers. Eiseres betwist ook de zware grond 3k, omdat volgens haar het overdrachtsbesluit onjuist is. Niet Duitsland, maar Italië is namelijk het verantwoordelijke land. Eiseres is bereid medewerking te verlenen aan de overdracht aan Italië. In het kader van de zware grond 3k, voert eiseres verder aan dat er ten onrechte geen nader onderzoek is gedaan in Eurodac door de staatssecretaris. Na het ontvangen van het originele Italiaanse identiteitsbewijs van eiseres, had een heroverweging moeten plaatsvinden, volgens eiseres. Hieruit zou dan zijn gebleken dat niet Duitsland maar Italië de verantwoordelijke lidstaat is
5.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding om de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten. De reden hiervoor is dat de zware grond 3a feitelijk juist is. Omdat eiseres geen geldig grensoverschrijdend document heeft overlegd, heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat zij via de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen. Daarnaast heeft de staatssecretaris de onbetwiste lichte gronden 4a, 4b, 4c en 4d terecht ten grondslag gelegd aan de maatregel. Deze gronden samen kunnen de maatregel van bewaring dragen. Wat eiseres verder heeft aangevoerd, kan daar niet aan afdoen en behoeft daarom geen bespreking. De vraag of het overdrachtsbesluit juist is, ligt overigens niet voor in deze procedure, maar dient te worden beoordeeld in het kader van het bezwaar dat eiseres heeft gemaakt tegen een besluit van 7 juli 2023, waarin de staatssecretaris heeft besloten dat de overdracht naar Duitsland niet achterwege wordt gelaten wordt op grond van artikel 3.1, tweede lid, onder b, van het Vb 2000.
Had de staatssecretaris de maatregel van bewaring mogen opleggen?
6. Eiseres voert aan dat de staatssecretaris ten onrechte de belangen van haar minderjarige kinderen niet heeft betrokken bij het opleggen van de maatregel. Eiseres betoogt dat de bewaring zo kort mogelijk moet duren, zeker omdat er kinderen bij zijn betrokken. Bij de inbewaringstelling op 4 juli 2023 was de staatssecretaris ervan op de hoogte dat de overdracht op 13 juli 2023 zou plaatsvinden. Daarom had de staatssecretaris eiseres en haar minderjarige kinderen ook later in bewaring kunnen stellen.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit de maatregel van bewaring blijkt dat de staatssecretaris een verzwaarde belangenafweging heeft gemaakt ten aanzien van de minderjarige kinderen. De staatssecretaris heeft in dit verband overwogen dat het gezin altijd als één sociale eenheid is behandeld. Het is in het belang van de kinderen om bij hun moeder te blijven. De situatie van de minderjarige kinderen is onlosmakelijk verbonden met de situatie van hun moeder, en zij zullen haar in hun beslissingen volgen. Nu de moeder heeft laten blijken niet voornemens te zijn om te vertrekken naar Duitsland, zullen de kinderen ook niet zelfstandig vertrekken naar Duitsland. Dit terwijl het van belang is dat de minderjarige kinderen samen met hun moeder vertrekken naar het land dat akkoord is gegaan met hun komst. De omstandigheid dat de dochter hier naar school gaat betekent niet dat er sprake is van een uitzonderlijke omstandigheid die maakt dat de kinderen niet met hun moeder mee kunnen naar Duitsland. Juist door de jonge leeftijd van de kinderen wordt verondersteld, dat de kinderen in staat zullen zijn zich in Duitsland aan te passen en een bestaan op weten te bouwen. Er zijn verder geen bijzondere omstandigheden die ertoe kunnen leiden dat de ontwikkeling van de kinderen schade zou oplopen bij een vertrek naar Duitsland. Tevens wordt opgemerkt dat het gezin gedurende hun verblijf geen verblijfstitel heeft gehad. Na de inreis heeft de moeder snel te horen gekregen dat zij zou worden overgedragen aan Duitsland. De keus om haar verblijf voort te zetten, komt dan ook voor haar rekening en risico. Daarbij heeft de staatssecretaris ook overwogen dat in het belang van de minderjarige kinderen het verblijf op de Gesloten Gezinsvoorziening (GGV) van een zo kort mogelijke duur zal zijn. Gesteld noch gebleken is dat de minderjarige kinderen op het moment van inbewaringstelling een tegengesteld belang ten opzichte van dat van hun moeder hadden.
6.2.
De rechtbank stelt vast dat, gelet op wat onder 6.1. staat, de staatssecretaris een verzwaarde belangenafweging heeft gemaakt ten aanzien van de minderjarige kinderen van eiseres. In het belang van die kinderen heeft de staatssecretaris namelijk onder andere overwogen om het gezin als één sociale eenheid te behandelen en het verblijf op de GGV zo kort mogelijk te laten duren, hetgeen ook is gebleken. De duur van de inbewaringstelling is, gelet op de aangekondigde overdracht op 13 juli 2023, minder dan twee weken. De rechtbank acht dit niet onnodig lang. Daarbij is van belang dat de staatssecretaris enige tijd mag worden gegund om de verantwoordelijke lidstaat in kennis te stellen en om de daadwerkelijke overdracht te kunnen voorbereiden, zodat uitzetting humaan en zorgvuldig kan verlopen.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
7. Los van de door eiseres aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de
staatssecretaris en eiseres verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [2]

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de inbewaringstelling van eiseres rechtmatig is en de staatssecretaris geen schadevergoeding aan eiseres hoeft te betalen. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8.1.
Omdat de rechtbank onder 4.1. een gebrek in het voortraject van de maatregel van bewaring heeft geconstateerd, moet de staatssecretaris de proceskosten van eiseres vergoeden. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El-Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld ABRvS 24 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:4064.
2.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.